DONDERDAG 4 DECEMBER 1919. 4G9 Er zal dus nog meer door de gemeente moeten worden bijge past. Op het oogenblik wordt betaald 20 cent per K.G., terwijl de kosten voor de gemeente minstens 30 cent per K.G. zijn. Men moet nu maar eens uitrekenen, wat de kosten zullen zijn voor de gemeente, wanneer wij deze zaak in het groot gingen opzetten. Ik ben bovendien van meening, dat bet ten eenenmale onmogelijk is, dat eene waschinrichting zal kunnen werken tot aller tevredenheid. Dat beeft do ondervinding wel geleerd. Wat nu tenslotte de behandeling der goederen aangaat, is een en ander mij ook niet onbekend. De stukken, die genoemd zijn, heb ik gezien. Ik weet, dat er wel eens wat gebeurd is, gelijk op alle waschinrichtingen, wat niet in orde was, maar daar staat tegenover, dat de schade vergoed kan worden. Mevrouw Baart—Braggaar. Ik heb er niets van gehad! De heer Pera. Dat ligt aan Udan hadt U er werk van moeten maken, en daartoe den aangewezen weg moeten volgen. Er is destijds vastgesteld dat er voor geleden schade eene vergoeding moest worden gegeven. Wat nu verdei' betreft het schoonmaken van de wasch, zal het mevrouw Baart niet onbekend zijn, dat de wijze, waarop de wasch gebracht wordt, menigmaal zoo uiteenloopr, als dag en nacht. Er worden wasschen gebracht, waarbij men zich afvraagt, hoe die schoon en helder te krijgen zullen zijn, terwijl er zeker wel driemaal zooveel werk van wordt ge maakt als van andere wasschen, die met geringe moeite zeer tot tevredenheid kunnen worden afgeleverd, zooals dat bij mevrouw Baart het geval is. Mevrouw Baart weet ook, dat er een groot verschil is in den toestand waarin het vuile goed verkeert dat gebracht wordt en dan zijn er tal van gevallen, dat het niet mogelijk is, dat het goed zoo helder kan worden gemaakt als men wel zou wenschen. Nu wat de verschillende bedrijven aangaat, waarmede onze inrichting in betrekking staat. Het is een dag of tien geleden dat ik een onderhoud had met de hoofden van de bedrijven, die voor onze inrichting werken, en heb ik er op gewezen, dat er in den toestand der goederen, waarin deze door de verschillende inrichtingen worden afgeleverd, wat netheid aangaat, een aanmerkelijk verschil is, dat een bepaald getal dit voortdurend op bevredigende wijze doet, en het bij ande ren gedurig te wenschen overlaat. En nu is den laatsten de pin op den neus gezet dat men zorgen moet, dat de klachten niet meer zijn zooals tot nog toe, omdat wij anders eenvoudig met hen zullen breken en voortgaan met degenen die tot op heden steeds goed werk hebben geleverd. Die toezegging kan ik wel geven, want het is er Burgemeester en Wethouders ook om te doen, dat het werk goed zal worden afgeleverd en dat de goederen er be hoorlijk zullen uitzien. Om echter nu mede te gaan met de uitbreiding van deze instelling, zooals Mevrouw Baart dat op het oogenblik verlangt, dat moeten wij nadrukkelijk ontraden. Is het dat de zaak zich verder zal uitbreiden, zooals de laatste weken voortdurend het geval is, dan zullen wij voor de vraag komen te staan of het een vast gemeentelijk bedrijf zal moeten worden. Besluit men tot een vast gemeentelijk bedrijf, dan zal er ook een loonregeling kunnen koinen. Voor 't oogenblik kan daar nog geen sprake van zijn, en worden loonen betaald, die aan billijke eischen voldoen. Er een eigen wasscherij en bleekerij aan verbinden acht ik in elk geval een gevaarlijke onderneming, want, zoo ergens, dan is bij deze bediening overal het oog van den meester noodig, en daarvoor de geschikte personen te vinden zal groote moeilijkheid opleveren, terwijl de kosten zeer hoog zullen loopen. Dit te beginnen acht ik een dwaasheid. Nu kan men wel zeggen, dat er eene gemeentelijke wasch inrichting moet komen, die niets anders zou wezen, dan eene philantropische inrichting ten bate van den werkman. Ik weet niet, of dat wel de roeping is van de gemeente. Ik wil wel zeggen, dat dit lijnrecht in strijd is met mijn principe. Mijns inziens behoort het in eene goed georganiseerde maatschappij zoo te zijn, dat ieder gezin in staat is in de behoeften er van te voorzien. Mevrouw BaartBraggaar. Maar dan moeten de vrouwen niet iederen dag uit werken behoeven te gaan. De heer Pera. Het kan nooit op den weg van de gemeente liggen door philantropische instellingen de gezinnen op de been te houden. Ik acht den toestand, dien men in het leven wil roepen, niet gezond. Men weet niet, voor welke kosten men zal komen te staan. Ik moet de aanneming van de motie dan ook met alle kracht ontraden, zoowel in het belang van de gezinnen zelve, als in dat van de gemeente, die bezwaard zou worden met uitgaven, waarvan onmogelijk te voorzien is hoeveel deze zullen bedragen. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Het kost mij hier altijd moeite om, al wil ik het nog zoo graag, mijn mond te houden. De heer Sijtsma als een echt Vrijzinnig-democraat, tracht kool en geit te sparen. Hij wil wel dat de gemeente een gemeentelijk waschbureau inricht, maar hij wil niet, dat de gemeente de verantwoording op zich neemt, dat de wasch ook werkelijk goed behandeld wordt. De Hollandsche huisvrouw is helder en zindelijk, en de oorzaak, dat er door de arbeiders voor wie deze waschinrichting is opgericht, zoo weinig wordt gebruikt gemaakt is hierin gelegen, dat de wasch niet be hoorlijk wordt behandeld. De wasch wordt niet zoo behandeld als zij dat gewoon zijn en daar hebben de arbeidersvrouwen recht op. Zij hebben er recht op, dat zij hare wasch even netjes thuis krijgen als gij en ik. Ik geef II de verzekering, dat wanneer de gemeente daarvoor zorg draagt er ook veel meer deelnemers zullen komen. Ik geef toe, dat er allerlei moeilijkheden zullen zijn te overwinnen. Wij zijn evenwel van meening, dat de arbeidersvrouwen hare wasschen voortaan niet meer aan huis moeten behoeven te wasschen. Wanneer men evenwel de arbeiders evenveel zou willen laten betalen als de particulieren, dan is dat natuurlijk voor hen eene on mogelijkheid. Het is in het geheel geen schande, wanneer de gemeente hierop wat zou moeten toeleggen. De heer Sijtsma. Dat doet de gemeente op het oogenblik ook al. De heer Dubbeldeman. Nu legt men er ook al op toe, terwijl de inrichting lang niet voldoet aan de eischen, die er aan gesteld mogen worden. Ik heb verschillende wasschen gezien en ik moet zeggen, dat zij er schandelijk uitzagen. Ik heb gezien, dat het goed eenvoudig verknoeid was. Men moet niet vergeten, dat de arbeidersvrouwen geen eerste kwaliteit goed kunnen koopen zooals de beter gesitueerden, maar dat zij tweede of derde kwaliteit koopen en dat goed kan er natuurlijk niet zoo goed tegen als het goed van een betere kwaliteit. Dat spreekt van zelf, wordt daar gezegd. Dus je zoudt zeggendie moeten zachtzinnig behandeld worden. Maar bovendien zijn er een paar bleekerijen bij, die het sop, waarin het goed van de particulieren gewasschen is, gebruiken voor de wasschen, waarover wij het vanmiddag hebben. Dit is uitgekomen door de arbeiders die daar werkzaam zijn. Ik kan geen namen noemen, omdat, wanneer ik dit deed, die werk lieden er uit zouden gaan maar ik weet dat het gebeurd is, en dat is schandelijk. En zoo iets kan nimmer voorkomen, wanneer de gemeente zelf de verantwoordelijkheid draagt door zelf eene behoorlijke waschinrichting te exploiteeren. De heer Wilmer. M. d. Y. Hetzelfde onderwerp, dat hier ter sprake komt, is behandeld in de secties en toen heb ik gezegd, dat ik het met Mevrouw Baart eens was, dat de ver schillende arbeiders in de gelegenheid moeten zijn hun wasch buitenshuis te laten doen. Ik ben het ook met haar eens, dat, als het waar is wat zij zegt en ik heb geen reden er aan te twijfelen dat het dan rationeel is, om bij Burge meester en Wethouders aandrang uit te oefenen, opdat de behandeling van de wasch in den vervolge beter zal geschie den. Maar ik zie niet in dat dit tot de gevolgtrekking moet leiden, dat de gemeente die zaak zelf ter hand neemt. Mevrouw Baart zegt zelf, dat van de viermaal de wasch driemaal goed is. Zou er dan geen maatregel zijn te treffen dat zij de vierde maal ook goed is? Er wordt gezegd dat er verschillende was- scherijen zijn die het altijd goed doen en maar enkelen, die het slecht doen. En al zou het voorkomen, dat het bij eerst- bedoelden wel eens niet goed gaat, zou het dan bij eene ge meentelijke inrichting altijd perfect in orde zijn? Men moet zich niet op het standpunt stellen, dat van eene gemeentelijke inrichting alleen heil te vei wachten is! Een gemeentelijke wasscherij zou het ook niet goedkooper kunnen doen, dan op het oogenblik door middel van het waschbureau, daar de wasch- industrieelen een zoo gering mogelijke winst hebben. Want iedereen zal erkennen, dat bet bedrag dat zij van het wasch bureau ont vangen, hun zeker niet meer dan een geringe winst geeft. Wanneer men dus eene gemeentelijke wasscherij had, zou de wasch niet goedkooper kunnen worden gedaan en wanneer men de waschindustrieelen, die het verkeerd doen, zal uitschakelen ook niet beter. Dus uit al hetgeen hier gezegd is, trek ik de gevolgtrekking, dat er voortaan met meer strengheid op gelet moet worden, dat de wasschen goed wor den behandeld, maar ik kan niet inzien, dat hieruit de gevolg trekking moet worden gemaakt, dat men tot eene gemeente lijke instelling moet komen. De heer van Stralen. Er is een voorname factor die de heeren blijkbaar steeds over het hoofd zien en dat is namelijk het belang van de hygiene dat men komt tot eene goede in richting, die op groote schaal de arbeiderswasschen behandelt. Zoo straks is er eene vergelijking gemaakt tusschen de Was scherij en de Centrale Keuken. Die vergelijking gaat natuurlijk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 3