DONDERDAG 4
DECEMBER 1919.
419
Juli 1919 moeten de plaatselijke verordeningen tot regeling
van de jaarwedden der onderwijzers aan de openbare lagere
scholen vei vangen worden door regelingen overeenkomstig de
bepalingen vervat in artikel i. Artikel I bestaat uit de arti
kelen 2626 duodecies. Hiertoe behoort dus ook artikel 26
undecies waarvan het eerste lid luidt
«Burgemeester en Wethouders stellen de jaarwedden en
wedden der onderwijzers vast met inachtneming van de voor
schriften vervat in de artikelen 26 tot en met 26 duo
decies".
Hieruit blijkt dus dat het niet aan den Gemeenteraad, zóoals
de heer de Lange ten onrechte meent, maar aan Burgemeester
en Wethouders is opgedragen de bedoelde jaarwedden vast te
stellen. Burgemeester en Wethouders hebben zich van deze
taak reeds gekweten. Een voorstel tot regeling van de jaar
wedden der onderwijzers zal den Raad dus niet bereiken.
De heer de Lange. M. d. V. Het spijt mij dat het mij niet
gebaat heeft dat ik mijne vraag reeds van te voren schriltelijk
heb ingediend, want Burgemeester en Wethouders hebben
mijne vraag niet begrepen. Ik heb niet gevraagd wanneer
voorstellen betreffende de jaarweddenregeling den Raad zouden
bereiken, maar wanneer de veroidening die vervangen moet
de bestaande verordening, den Raad zal bereiken.
De heer van der Lip. Die bereikt den Raad nooit.
De heer de Lange. Ik moet herhalen, dat Burgemeester
en Wethouders mij niet goed hebben begrepen. Ik bedoel de
verordening waarvan sprake is in artikel 26 undecies derde lid
deze verordening had door den Raad moeten zijn vastgesteld
voor 1 October 1919, krachtens de bepaling van artikel XI
sub 1. Een concept daartoe heeft den Raad nog niet bereikt
en mijn vraag is of Burgemeester en Wethouders kunnen
mededeelen, wanneer dat concept den Raad zal bereiken?
De heer van der Lip. De heer de Lange heeft in zijne
vraag wel degelijk gesproken over de verordening tot regeling
van de jaarwedden der onderwijzers. Er staat toch duidelijk in
«Volgens art. XI, 1ste lid der Wet van 14 Juli 1919 moest vóór
1 October ter vervanging van de verordening tot regeling
van de jaarwedden der onderwijzers door den Gemeenteraad
worden vastgesteld eene regeling overeenkomstig de bepalingen
dier Wet". Nu dunkt mij dat in de aldus gestelde vraag
moeilijk iets anders kan gelezen worden dan dat bedoeld
wordt de verordening, regelende de jaarwedden. Zeker, de
Raad moet vaststellen de wijze van uitkeering, maar dat
betreft niet de regeling van de jaarwedden, maar de wijze
waarop de jaarwedden zullen worden uitgekeerd, dat wil
zeggen, de beslissing of de jaarwedden b. v. om de drie
maanden of per maand zullen worden uitbetaald. Dat moet
de Raad vaststellen en eveneens moet de Gemeenteraad de
verlofsregeling vaststellen.
Wanneer de heer de Lange had gevraagd hoe het met
deze verordeningen staat, dan had ik hem kort en bondig
kunnen antwoorden, dat deze verordeningen in de volgende
vergadering in behandeling zullen komen.
De heer de Lange. Het spijt mij dat ik den Wethouder
zoo goed begrijp en hij mij zoo slecht. Ik zal er geen woord
meer over spreken. Wanneer mijn vraag afgedrukt is in de
handelingen van den Raad geef ik aan elk lid van den Raad
het te doen, daaruit te lezen wat de Wethouder er uit gelezen
heeft. De Raad, heb ik gezegd, moet ter vervanging van de
verordening tot regeling van de jaarwedden van de ondei-
wijzers aan de openbare lagere scholen vaststellen eene regeling
overeenkomstig de bepalingen der Wet. Wat zijn die bepalingen
der Wet? Die vindt men voornamelijk in artikel 26 undecies
derde lid en ook in artikel 26 duodecies. En nu is mijn vraag,
wanneer die verordening zal komen?
De heer van der Lip. De verordeningen die de heer de
Lange blijkbaar met zijn vraag bedoeld heeft zullen, zooals
ik reeds zei, in de volgende vergadering van den Raad aan
de orde gesteld worden.
De heer Knuttel. Inzake de oproeping van sollicitanten
voor voordrachten van londerwijzers heb ik van den Wet
houder van Onderwijs onjuiste inlichtingen gekregen.
De Wethouder heeft gezegd, dat er oproepingen geschieden
voor onderwijzer of onderwijzeres en er een voordracht wordt
opgemaakt zonder dat er verschil wordt gemaakt of het een
onderwijzer of onderwijzeres is. Er wordt alleen gekeken
naar de geschiktheid.
Dat antwoord heeft mij in hooge mate verbaasd. Maar ik
voelde mij destijds niet zeker genoeg van mijn zaak om er
verder op in te gaan, maar ik heb mij eens terdege reken
schap gegeven van wat ik in de stukken heb gelezen en nu
kan ik zeggen, dat dit onjuist is.
De Raad zal overtuigd zijn, wanneer ik er aan herinner,
dat wij nooit een voordracht krijgen, waarop onderwijzers en
onderwijzeressen door elkaar zijn geplaatst.
Er was altijd een voordracht van 3 mannelijke of 3 vrouwe
lijke candidaten. Van de zijde der onderwijzers is mij dat
verzekerd. Wat het onderhavige geval betreft, er waren 3
vacaturen. Voor de eerste vacature waren er 3 onderwijzeressen
op de voordracht geplaatst. Het was eene vacature van onder
wijzeres. Er stond geen enkele onderwijzer op. Gemakshalve
heeft men toen op de volgende voordrachten geplaatst de
onderwijzeressen, die voor de eerste vacature in aanmerking
waren gekomen.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik begrijp niet goed wat
de heer Knuttel eigenlijk bedoelt. De lijst der sollicitanten
heeft ter visie gelegen en men heeft dus kunnen zien dat er
ook al waren het er niet veel mannelijke sollicitanten
bij waren. Ik herinner mij er nog één bij name n.l. den heer
Sneeuw, want ik had redenen om te onderzoeken waarom
deze sollicitant niet op de aanbeveling van het Hoofd voorkwam.
De heer Knuttel. Er staat in de stukken het advies van
de hoofden der school over de capaciteiten van de verschillende
sollicitanten.
Dat advies hield zich uitsluitend bezig met de vrouwelijke
sollicitanten.
De heer van der Lip. Dat kan ik niet dadelijk beoordeelen.
Ik weet alleen dat er bij de laatste sollicitatie ook mannelijke
sollicitanten zijn geweest.
De heer Heemskerk. M. d. V. Het aantal vrachtauto's neemt
in den laatsten tijd zeer toe. Zouden er geene maatregelen
te treffen zijn ter voorkoming van de bevuiling door deze
wagens. De kleeding van de voorbijgangers wordt gewoon
bedorven door die vrachtauto's. Is er geen bepaling die
voorschrijft dat hiertegen maatregelen kunnen worden genomen?
De Voorzitter. Dat is niet gemakkelijk; deze zaak behoort,
wat het intercommunale verkeer betreft, tot de competentie
van Gedeputeerde Staten, wij hebben er niets mede te maken.
De heer Heemskerk. Al kunnen er geene gemeentelijke
maatregelen worden getroffen, deze zaak heeft toch Uwe aan
dacht
De Voorzitter. Ja zeker. Het is voor ons evenwel een groote
last omdat de Rijksweg door Leiden loopt langs de Hooge-
woerd. Wij hebben in deze kwestie niet veel te zeggen.
De heer van der Lip. Ik moet nog op een vraag van den
heer Dubbeldeman antwoorden, maar ik zie, dat deze reeds
vertrokken is.
De Voorzitter. Spreekt U maar uit, dan zal een van de
geestverwanten van den heer Dubbeldeman hem het antwoord
wei mededeelen.
De heer van der Lip. De heer Dubbeldeman heeft gevraagd
wanneer Burgemeester en Wethouders bij den Raad zullen
komen met een voorstel tot verhooging van de subsidie aan
«Mathesis" in verband met de verhooging van het salaris der
leeraren over 1919. Daarop kan ik antwoorden, dat een voorstel
van Burgemeester en Wethouders tot verhooging van de
subsidie over 1919 aan het Genootschap «Mathesis", in verband
met de verhooging van salarissen van de leeraren, den Raad
spoedig zal bereiken, en in de eerstvolgende vergadering in
behandeling zal komen.
Misschien wil een van de dames of heeren wel zoo vriendelijk
zijn dit antwoord aan den heer Dubbeldeman over te brengen.
De heer Oostveen. Ik zou er even op willen wijzen, dat
de Ontsmettingsdienst hier zoo slecht functionneert. Het
volgende geval heeft zich zelfs voorgedaan.
Er was een patiënt, die 6 weken wegens roodvonk in het
Ziekenhuis was opgenomen en toen hij daaruit ontslagen was,
was het huis nog niet ontsmet.
Wanneer een dergelijk geval zich afspeelt, dan komt het
mij voor, dat de Onismettingsdienst slecht werkt.
De Voorzitter. Zou het niet verstandig zijn, dat U den
desbetreffenden wethouder van zoo'n werkelijk particulier feit
zelf kennis gaaft? Maar over het algemeen wat betreft den
gebrekkigen hygiënischen dienst, moet ik U hierin bijvallen.
Waarom Omdat destijds een voorstel tot verbetering en tot
het verkrijgen van eenen goeden ontsmettingsdienst, is ver
worpen.