378 VRIJDAG 28 NOVEMBER 1919. tegen hebben, dan kan de heer van Stralen thans het woord hebben. De heer van Stralen. M. d. V. Dat ik geen voorstel heb gedaan, ligt daaraan, dat ik gedacht heb, dat Burgemeester en Wethouders zouden zijn tegemoet gekomen aan mijne wenschen. De Voorzitter. U heeft toch een antwoord van Burge meester en Wethouders ontvangen. De heer van Stralen. Dat antwoord staat hier, maar het zou toch best mogelijk zijn, dat Burgemeester en Wethouders tengevolge van hetgeen hier wordt gesproken tot andere ge dachten kwamen. Wat de heer Heemskerk heeft gezegd, is geen argument tegen mijn voorstel. Wat zou er op tegen zijn, dat deze werkvrouwen in vasten dienst bij de gemeente werden opge nomen? Zij zouden dan ook slechts in gemeentedienst zijnde uren, dat zij hier werkzaam waren, terwijl zij haar overigen tijd in particulieren dienst zouden kunnen doorbrengen. Het beste zou natuurlijk zijn, dat de gemeente trachtte voor deze werk sters werk te vinden voor den geheelen dag. Het aantal werksters zou dan kunnen worden verminderd en die er bleven zouden den geheelen dag werk hebben. Ik stel mij voor, dat zij hier mede niet achteruit zouden gaan. De gemeente zal toch min stens evenveel betalen als zij ontvangen in particulieren dienst. Na hetgeen de heer Heemskerk heeft opgemerkt, zie ik niet in, dat het een nadeel voor de werksters zou zijn, wanneer zij kwamen in vasten gemeentedienst. Ik zou er dan ook veel voor gevoelen om voor te stellen deze post van f 750.ver hoogd met f 150.te schrappen met de bedoeling, dat deze werksters in dienst van de gemeente zullen overgaan. De heer Heemskerk. M. d. V. De kwestie gelijk deze door den heer van Stralen is toegelicht, is mij niet recht duidelijk. Het zou nog iets anders zijn, wanneer de heer van Stralen bedoelde, dat nieuwe werksters in vasten dienst der gemeente zouden moeten komen. Wanneer het de bedoeling is van den heer van Stralen om de positie van deze vrouwen te verbe teren, dan geloof ik, dat hij op deze wijze niets bereikt. De heer van Stralen zegt: ik zou er niets op tegen hebben, wan neer deze vrouwen niet al hun tijd doorbrachten in dienst van de gemeente. Ik vind het evenwel een verderfelijk stelsel. Wie in gemeentedienst is, moet geen particulier werk meer behoeven te verrichten. Wij moeten er verder rekening mede houden, dat vooral vele van de werksters aan de scholen gehuwd zijn en een gehuwde vrouw zouden wij toch niet kunnen nemen in vasten gemeentedienst. Dat acht ik verkeerd. De heer van der Pot. M. d. V. Ik zou wel willen waar schuwen tegen de aanneming van dit voorstel, dat er zoo heel onschuldig uitziet, maar het in werkelijkheid niet is. Het zou een verkeerd praecedent zijn. Er zijn tal van menschen, die zijdelings in dienst van de gemeente staan. Wanneer wij er nu toe overgingen om deze werkvrouwen te nemen in vasten gemeentedienst, dan zou er evenveel reden voor zijn om ook die andere menschen, die zijdelings in gemeentedienst staan, tot gemeenteambtenaren en beambten aan te stellen. De vraag of deze menschen er mede gebaat zouden zijn, laat ik geheel in het midden. Ik voor mij geloof niet, dat men de gemeente een dienst bewijst met een geheel onnoodige uit breiding van haar ambtenarencorps. De Voorzitter. Bij mij is de volgende motie ingekomen, onderteekend door den -heer van Stralen: »De Raad spreekt als zijne meening uit, dat de werksters van Stadhuis en Scholen worden aangesteld in gemeentedienst in verhouding tot het aantal uren, dat zij werkzaam zijn". Wordt deze motie ondersteund? De motie wordt voldoende ondersteund en kan derhalve een onderwerp van beraadslaging en stemming uitmaken. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel wordt in stemming gebracht en verworpen met 18 tegen 10 stemmen. Tegen stemmen de heeren: Sijtsma, Bisschop, Stijnman, Splinter, Pera, Bots, van der Lip, van der Pot, A. Mulder, Huurman, Heemskerk, de Lange, J. P. Mulder, Wilmer, van Tol, van Gruting, Oostdam en Huges. Vóór stemmen de heeren: Dubbeldeman, van der Zeeuw, Kuivenhoven, de dames DubbeldemanTrago en BaartBrag- gaar, de heeren van Stralen, Groeneveld, de la Rie, Knuttel en van Weeren. (De heeren van Weeren en Huurman waren inmiddels ter vergadering gekomen, terwijl de heer van Hamel de ver gadering tijdelijk had verlaten.) Volgnr. 78 wordt daarna zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs 79 tot en met 83 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging ot hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 84, luidende: y>Kosten van aan plakken en omroepenf 1075. De heer Oostdam. M. d. V. Ik wensch iets te zeggen over de wijze, waarop de gemeente haar verordeningen publiceert. Die wijze is thans niet meer in overeenstemming met den tijd. Toen de desbetreffende verordening in 1903 werd ge wijzigd was er hier één dagblad. Men kon veronderstellen, dat alles, wat de gemeente daarin plaatste, ook kwam onder de oogen van alle gemeentenaren. Sedert is er een dagblad bijgekomen, dat stellig een grooten lezerskring heeft, en, zooals ik gehoord heb, komt er nog een blad bij, dat ook al weer lezers krijgen zal ten koste van het eerste. De gemeente geeft zoodoende geld voor het publiceeren van verordeningen, zonder te verkrijgen, wat zij beoogt, namelijk dat de berichten komen ter kennis van het algemeen. Het is ook niet noodig, dat die mededeelingen in een courant worden geplaatst. Artikel 171 van de Gemeentewet zegt eenvoudig, dat de gemeente de verordeningen zal moeten bekend makenhoe dat geschieden moet, laat de wet in het midden. Het lijkt mij ruimschoots voldoende, dat de gemeente de verordeningen aanplakt op de borden en transformatoren, of op welke andere plaats, die zij daarvoor zal kunnen vinden. Het is niet noodig, daarvoor geld aan één courant te geven. Er zijn bovendien verschillende publicaties, die wel ter kennis van het publiek moeten worden gebracht, willen zij rechtsgeldigheid hebben, maar voor welke niemand zich interresseert. De kosten daarvan zijn zeer groot, want juist die komen het meeste voor. Verordeningen, die beteekeriis hebben, kunnen eenvoudig aan de couranten worden toege zonden, waaruit zij kunnen nemen, wat zij voor hun lezerskring noodzakelijk vinden. Wij bereiken daarmede voldoende publi citeit, terwijl het voor de gemeente voordeeliger is. Hier wordt zoo dikwijls op zuinigheid aangedrongen. Nu heeft men een post waarop bezuinigd kan worden, omdat noodeloos geld wordt gegeven aan een courant, die niet door alle menschen in Leiden gelezen wordt. Wij kunnen dat net zoo goed nalaten en de mededeelingen doen aanplakken. Ik zeg dit niet omdat ik gekant zou zijn tegen dat dagblad. Dit laat ik in 't midden, want anders zou ik er wel voor hebben gepleit om de berichten te plaatsen in andere bladen. Dat doe ik evenwel niet. Het is er mij slechts om te doen, den goedkoopsten weg voor de gemeente in te slaan. Er zal hiervoor evenwel noodig zijn, dat de verordening, volgens welke Burgemeester en Wethouders verplicht zijn, al deze berichten te plaatsen in het „Leidsch Dagblad", gewijzigd wordt. Ik heb dan ook de eer de volgende motie voor te stellen: »De Raad, gehoord de discussiën over de wijze van af kondiging der plaatselijke verordeningen te Leiden, noodigt Burgemeester en Wethouders uit in de desbetreffende ver ordening artikel 4 dusdanig te willen wijzigen, dat voor die afkondiging niet langer het »Leidsch Dagblad" wordt aan gewezen". Deze motie laat aan de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen de vrijheid om uit te maken, op welke wijze deze kwestie het goedkoopst voor de gemeente zal kunnen worden geregeld. De heer Knuttel. M. d. V. Ik zou naar aanleiding van deze motie eene enkele opmerking willen maken. Ik ben er aan de eene zijde wel voor, dat de verordeningen en berichten van de gemeente zoo goed mogelijk worden gepubliceerd, maar aan den anderen kant acht ik het verkeerd dat het »Deidsch Dagblad" hiervoor wordt betaald. Ik ben van meening, dat het »Leidsch Dagblad" veeleer aan de gemeente zou moeten betalen, want waaraan dankt dit blad zijn lezers? Dat is niet aan de journalistiek maar aan den Burgerlijken Stand, aan de advertenties en aan de mededeelingen van de gemeente, al zijn die niet altijd van evengroot belang. Ik wil dan ook voorstellen, dat het contract met het »Leidsch Dagblad" wordt opgezegd en dat de mededeelingen van de gemeente ter be schikking worden gesteld van alle bladen, die deze wenschen op te nemen, zoodat de gemeente in het vervolg hiervoor niet meer zal hebben te betalen. De Voorzitter. Om met den laatsten spreker te beginnen, wil ik zeggen, dat het niet heelemaal juist is, wat hij heeft gezegd. Wanneer het alleen betrof het publiceeren van de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 6