VRIJDAG 28 NOVEMBER 1919. 377 dat er gisteravond laat zoo weinig menschen waren. Maar als men een uur of drie moet staan, zooals wij hier drie of vier uren moeten zitten, is het niet te doen. Zooals het nu is, is het niet gerieflijk en wij moeten zorgen, dat het anders wordt. Ik geloof wel, dat hier in het Stadhuis wat te vinden is. Het is mogelijk, dat de heer Pera dat beter weet; men kan daaromtrent van meening verschillen, maar het kan onderzocht worden en als blijkt, dat het niet kan, dan doen wij het natuurlijk -niet. De heer A. Mulder. M. d. V. Zouden wij die zaak niet uitstellen? Ik ben bang, dat het geld weggegooid zal zijn Wij zoeken, blijkens de aanvrage, naar een ontspanningslokaal voor de werkloozen. Wij hebben kans, dat, als wij dat klaar en ingericht hebben, de menschen daar heen gaan en niet meer hier komen. Daarom vind ik beter nog even te wachten. De heer Knuttel. M. d. V. Ik zou dit punt niet aan de orde hebben gesteld, omdat ik daarvan niet de bijzondere urgentie gevoel. Ik vind het jammer, dat de zaal zeer krap is. Wij zitten hier te dicht op elkaar! Hoe het moet gaan over drie jaren, wanneer de Raad meer leden telt, weet ik niet. Ik meen ook, dat de publieke tribune, bij bijzondere gelegenheden althans te klein en buitengewoon ongerieflijk is, zoodat het zeer wenschelijk is, daarin te voorzien, en daarom geloof ik, dat binnen afzienbaren tijd onder de oogen moet worden gezien, of er geen andere oplossing van de Raadszaalkwestie zal moeten komen. De Voorzitter. Ik kan voor een groot deel medegaan met hetgeen de heer Knuttel gezegd heeft. In de eerste plaats hebben de leden zelf meer ruimte noodig; ik zelf zit hier Q.a. vreeselijk krap voor mijn kleine lessenaar, waar meestal de helft van de stukken afvalt. Door een andere plaatsindeeling aan kleine tafels, zou aan dit euvel tegemoet gekomen kunnen worden, maar dan krijgt men het ambulantisme, zooals dat in de Tweede Kamer en in verschillende Gemeenteraden bestaat; dan gaan de leden weg, naar de koffiekamer of andere kamers. Tot vergrooting van de publieke tribune zonder meer zou ik niet zoo grif willen overgaan, want ik geloof, dat de publiciteit van hetgeen hier geschiedt, meer gewaarborgd wordt door het verschijnen van de verslagen daarover in de pers, dan door het aanwezig zijn vau verschillende bezoekers hier. Ik zie dan ook met verbazing, hoe sommige menschen meer dan een paar uren hier kunnen zitten, terwijl zij datzelfde des avonds in een half uurtje in de couranten kunnen lezen. Thans heeft men niet, zooals vroeger, onder onsjes, maar publieke beraadslagingen waarin ieder zijn opinie kan mede- deelen. Nu spreekt het van zelf, dat, wanneer er veel menschen gebruik maken van de tribune, deze zal moeten worden ver groot; wanneer wij een nieuwe raadszaal zouden gaan bouwen, dan zou de tribune, desnoodig, wat ik betwijfel, wel vijfmaal zoo groot moeten zijn als de tegenwoordige en gemakkelijk worden ingericht. Ik vind evenwel, dat wij ons niet altijd behoeven op te offeren aan chimères. Verder ben ik het niet eens met den heer Wilmer; ik geloof niet, dat gedurende de eerste vergaderingen van dezen Raad de tribune zoo dicht bezet is geweest, omdat wij een nieuwen Raad hadden ge kregen, maar wel omdat er een salarisverhooging aan de orde was. Ik begrijp echter niet, wat men er aan heeft, want men kan alles toch lezen, wat hier gesproken wordt. Wan neer er weer eens eene salarisverhooging aari de orde komt, zal men weer zien, dat er vele menschen op de tribune zitten het zijn hoofdzakelijk gemeenteambtenaren, die er komen. De heer Dubbeldeman zou willen, dat er in het stadshuis werd omgezien naar eene andere vergaderzaal, maar dit is het grootste vertrek. Het eenige mogelijke is, dat wij een huis koopen en daarin een raadszaal maken. De heer Dubbeldeman. Men zou twee zalen bij elkander kunnen trekken. De Voorzitter. Neen, dat is architectonisch absoluut onmo gelijk; dan acht ik het beter een geheel nieuwe zaal te bouwen. De heer Dubbeldeman. De pers zou ook zoo dom nog niet zijn. De Voorzitter. Wij zullen deze kwestie eens nader onder de oogen zien. Dit is eene oude, historische zaal en het is niet zoo gemakkelijk deze zoo te maken, dat zij voldoet aan de eischen van den tegenwoordigen tijd. De heer van Stralen. M. d. V. Er is in de sectie-verga- dering gesproken over de post van ƒ750.uitgetrokken voor den concierge om hiervoor het gebouw schoon te houden. Ik heb met genoegen gezien, dat Burgemeester en Wethouders gedeeltelijk zijn ingegaan op hetgeen toen is gezegd en dat zij deze post met 150.hebben verhoogd. Naar alle waar schijnlijkheid zal dit bedrag aan de werkster ten goede komen. Wij zouden het evenwel prefereeren, wanneer de werkster regelrecht stond in dienst van de gemeente. Dan zou zij een vast salaris ontvangen en dan weten wij, wat aan zoo iemand wordt uitbetaald. Dat weten wij nu niet geheel en al. Wanneer het mogelijk is, dan zou ik willen voorstellen deze werkster in vasten gemeentedienst te nemen. Aan andere gebouwen heeft men ook werksters in vasten dienst der ge meente, onder andere bij de lichtfabrieken. Het komt mij voor, dat voor de werkster ten stadhuize wel werk kan worden ge vonden voor een geheelen dag en dat zij daarom best in gemeentedienst zou kunnen worden genomen. Hoewel ik er dankbaar voor ben, dat Burgemeester en Wethouders dezen post hebben willen verhoogen, zou ik het toch prefereeren, wanneer deze werkster werd opgenomen onder het vaste gemeentepersoneel. De heer A. Mulder. Die dames zijn hier niet den geheelen dag werkzaam. De Voorzitter. Overdag wordt hier gewerkt en kan er dus niet worden schoongemaakt. De heer A. Mulder. Het Stadhuis is niet te vergelijken met de Gasfabriek. Hier werken de werksters slechts enkele uren. De heer Bots. Wat door den heer van Stralen is opge merkt is niet geheel juist. Deze vrouwen zijn hier niet den geheelen dag werkzaam. Overdag is het Stadhuis bezet en kunnen zij niet schoonmaken. De vrouwen, die hier werken, komen op andere uren, dan waarop de ambtenaren hier werken. Die werkzaamheden geven aan die werksters geen geheele taak, maar alleen een nevenbetrekking, die zij naast hun gewone bezigheden kunnen waarnemen. Sommigen werken van 16 tot 20 uren op de scholen, terwijl op het Stadhuis wel tot 30 uren gekomen wordt. Hier werkt bijvoorbeeld ook een dagdienstbode, die voeding geniet en die helpt bij het schoonhouden van de arrestantenkamer. Het zijn allen menschen, die geen geheelen dag werken, zoodat het moeilijk is, om hun in vasten dienst te nemen. De heer van Stralen. Al is het waar, dat die menschen niet een geheelen dag in dienst van de gemeente zijn, dan is toch geen bezwaar, om hun in gemeentedienst op te nemen. Er bestaan andere gemeentebetrekkingen, als lantaarnopsteker, die niet den geheelen dag werk geven, terwijl de menschen, die die werkzaamheden doen, toch in vasten gemeentedienst zijn. De Voorzitter. Dat is ook heel verkeerd. De heer van Stralen. Die vrouwen krijgen een salaris naar het aantal uren, dat zij werk verrichten. Ik zie daarom niet de onmogelijkheid in, om hen in gemeentedienst op te nemen. Wanneer de post blijft, zooals zij voorgesteld is, dan wordt het bedrag aan iemand ter hand gesteld, die de menschen daarmele betaalt. Ik meen, dat dat geen goede manier van doen is, omdat men niet zeker is, of wel betaald wordt, zoo als het behoort. Ik vind dan ook de eenige oplossing, om die menschen in gemeentedienst op te nemen. De heer Heemskerk. M. d. V. Het doet mij genoegen, dat de heer van Stralen in zijn tweede bespreking zoodanig over de schoonmaaksters gesproken heeft., dat ik daaruit de con clusie kan trekken, dat hij het niet bij het juiste eind heeft. Die schoonmaaksters werken eenige uren per dag in dienst der gemeente en beschouwen die werkzaamheden als een soort bijbetrekking. Gehuwde vrouwen trachten zoodoende het in komen van hun gezin aan te vullen. Hoe kan men nu die menschen, die hier enkele uren werken, in dienst der gemeente opnemen? Dat lijkt mij beslist onmogelijk. De heer van Stralen. Ik zou nog iets willen zeggen. De Voorzitter. De heer van Stralen vraagt thans voor den derden keer het woord. Ik wil de dames en heeren verzoeken, om ineens uit te spreken, wat zij op hun hart hebben. Het reglement van orde zegt uitdrukkelijk, dat men twee maal over hetzelfde onderwerp mag spreken, tenzij men een voorstel heeft gedaan. De heer van Stralen. Ik was van plan een voorstel te doen. De Voorzitter. Als de dames en heeren er geen bezwaar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 5