376
VRIJDAG 28 NOVEMBER 1919.
male onjuist; de politie heeft een kleedingfonds, dat geadmi
nistreerd wordt door den Commissaris; voor de brugwachters
wordt een dergelijk fonds geadministreerd door den heer
Romanesko. Indertijd gaf men aan de agenten en aan de
brugwachters vrije kleeding. Juist omdat de een netter op
zijne kleeding is dan de ander, heeft men een fonds gesticht,
waaruit de kleeding wordt bekostigd; wat er dan van het
kleedgeld overblijft, wordt uitgekeerd. Voor de boden is er
echter nooit een kleedingfonds geweest; men gaf een bepaald
bedrag en hiervan moest ieder zorgen zich te kleeden. Bij de
salarisherziening kan men deze zaak, zoo men wil, weer ter
sprake brengenmen vergete evenwel niet, dat destijds de beide
Commissiën ad hoe, de eerste onder voorzitterschap van den
heer Aalberse, de tweede onder voorzitterschap van den heer
van der Pot, bij de salarieëring rekening hebben gehouden
met het doen vervallen van het kleedgeld. De boden moeten
zorgen behoorlijk gekleed te zijn, terwijl er bij de politie
sprake is van een uniform. Ik wil hierover thans niets meer
zeggen; deze zaak is vroeger ampel besproken geworden. Het
systeem van kleedgeld voor de boden is afgeschaft en daar
mede is rekening gehouden bij het bepalen van hun salaris. De
heer Sijtsma heeft in beide Commissiën zitting gehad en hij
weet dit dus zeer goed. Nu kan men het salaris te laag achten,
dat is iets geheel anders, maar wij hebben een traktement
regeling, die wij niet incidenteel kunnen veranderen. De heer
Dubbeldeman zegt, dat hij het voor deze drie ambtenaren
wenscht te doen, maar later kan een ander komen, die zegt,
dat hij aan den inspecteur van politie iets meer wenscht te
-geven, een ander kan met weer iets anders komendat is
geen geregelde behandeling van een begrooting. Wenscht men
den geregelden weg te volgen, dan moet men met dergelijke
zaken komen bij een salarisherziening.
Ik wil daarom den heer Dubbeldeman in overweging geven,
zijn voorstel in te trekken, omdat het voor een goede be
handeling èn van begrooting én van de salarisverordening
gewenscht is, hiermede thans niet te komenalles moet in
zijn verband beschouwd worden. De requesten, tot salaris-
verhooging, die door de verschillende bonden zijn ingediend,
heeft de Raad in handen van Burgemeesters en Wethouders
gesteld; deze zullen daarover het advies inwinnen van de
Commissie's voor het georganiseerd overleg. Ik ben er niet
tegen, om den boden een verhooging te geven, want als zij
goed hun dienst verrichten, zijn zij hun geld waardik vind het
echter niet juist, dat die kwestie thans ter sprake wordt gebracht.
Handhaaft de heer Dubbeldeman zijn voorstel?
De heer Dubbeldeman. Ja Mijnheer de Voorzitter. Want ik
vind geen reden, om het terug te trekken.
Men moet mijn voorstel niet beschouwen als een loonsver
hooging, het heeft met het salaris dan ook niets te maken.
Wij eischen van die menschen, dat zij er netjes uitzien. Wan
neer wij dat doen, dan rust op ons de verplichting, om die
menschen daartoe in de gelegenheid te stellen. Terwijl alle
uitgaven met meer dan 100 gestegen zijn, zijn die menschen
in loon achteruitgegaan. Vroeger hadden zij f 800.plus
f 65.voor kleeding, thans hebben ze f 1600.zonder
f 65.voor kleeding.
De heer Oostdam. M. d. V. Mag ik even mijn stem moti-
veeren
Ik had gevraagd deze motie om praeadvies naar Burge
meester en Wethouders te zenden, omdat ik, alvorens mijn
stem uit te brengen eerst wilde weten, wat er voor en tegen
is. Ik kan mij niet vereenigen met het denkbeeld, om allerlei
moties in te dienen en daarover maar dadelijk te laten stem
men. In dusdanig geval zal ik, wat er ook in die moties staat,
mijn stem er niet aan kunnen geven.
De Voorzitter. Dan zal ik het voorstel, om de post met
f 450.te verhoogen in stemming brengen.
Het voorstel word# in stemming gebracht en verworpen
met 18 tegen 9 stemmen.
Tegen stemmen de heeren Kuivenhoven, Sijtsma, Bisschop,
Stijn man, Splinter, Pera, Bots, van der Lip, van der Pot, A.
Mulder, Huges, Heemskerk, de Lange, van Hamel, J. P.
Mulder, Wilmer, van Tol en Oostdam.
Vóór stemmen de heeren: Dubbeldeman, van der Zeeuw,
de dames Dubbeldeman—Trago en BaartBraggaar, de heeren
van Stralen, Groeneveld, de Ta Rie, Knuttel en van Gruting.
Volgn. 74 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De volgnrs 75 en 76 worden achtereenvolgens zonder be
raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 77 luidende: y>Druk en bind
werk. f 13000.
De heer de Lange. M. d. V. Ik dank Burgemeester en
Wethouders voor hunne toezegging om een nieuw register te
laten samenstellen op de geldende verordeningen en ik hoop,
dat wij dit spoedig zullen mogen ontvangen. Ik zou evenwel
aan Burgemeester en Wethouders willen vragen, of zij niet
aan een hoofdambtenaar zouden kunnen opdragen eens te
onderzoeken, of het niet wenschelijk zou zijn, in plaats van
een gedrukt register, aan de Raadsleden te verstrekken een
doosje met een kaartenregister. Wanneer men er dan geregeld
eenige aandacht aan wil schenken, zal men altijd een com
pleet register ter beschikking hebben, terwijl een gedrukt
register spoedig veroudert. Ik wensch op deze vraag geen
antwoord. Ik verzoek slechts aan Burgemeester en Wet
houders, om alvorens zulk een register te doen drukken, te
onderzoeken of een kaartsysteem niet voordeeliger zou zijn.
De Voorzitter. Ik dank U zeer voor Uwe opmerking; Bur
gemeester en Wethouders zullen Uwe vraag overwegen.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnr 77 zonder hoof
delijke stemming aangenomen,
Beraadslaging over volgnr 78 luidende: »Kosten van het
onderhouden en schoonhouden van het gebouw of vertrek
bestemd voor de vergadering van den Baad en van Burgemeester
en Wethouders en voor de secretarie der gemeente f4545.
verhoogd met f 150,wegens verhooging van het schoon-
maakloon.
De heer Groeneveld. M. d. V. Ik zou nog iets in het
midden willen brengen over de vergrooting van de publieke
tribune en over de Raadszaal in het algemeen. Het staat vast,
dat de Raadszaal te klein is en wanneer het aantal raadsleden
wordt uitgebreid, wordt het nog erger. Ik wil er niet op
aandringen deze mooie zaal te vernielen, maar ik zou willen
vragen of het niet mogelijk zou zijn in een ander gebouw
eene Raadszaal in te richten.
De heer Heemskerk. Bijvoorbeeld de Gehoorzaal.
De heer Groeneveld. Bijvoorbeeld bij sommige gelegen
heden is de tribune beslist te klein. Men moet het de be
langstellende burgerij zoo gemakkelijk mogelijk maken om de
vergadering bij te wonen. Zouden Burgemeester en Wethou
ders niet eens kunnen overwegen, wat gedaan kan worden
om hierin verbetering te brengen?
De heer Wilmer. M. d. V. Het verwondert mij, dat de
heer Groeneveld na de ervaring der laatste dagen nog meent,
dat de tribune niet groot genoeg is, om alle belangstellenden
te bevatten. Het is alleen geweest gedurende de eerste
zittingen van den nieuwen Raad, dat er veel menschen aan
wezig waren op de publieke tribune. Het pleit misschien voor
den gezonden geest van de bevolking, dat de laatste ver
gaderingen niet zoo druk meer worden bezocht. Men heeft
verondersteld, dat op korte, zakelijke wijze verschillende onder
werpen, het gemeentebelang betreffende, zouden worden be
sproken. Men is daarin blijkbaar teleurgesteld geworden.
Het gebeurt toch al te vaak, dat 4 of 5 personen van eene
zelfde fractie over een onderwerp het woord voeren. Men
vindt dit niet interessant genoeg om daarvoor de vergadering
te gaan bijwonen. De belangstelling is zoo klein, dat men
haast geen publieke tribune meer noodig heeft. Gisteren
avond waren er eenige menschen, maar toen het wat laat
werd, bleef er nog slechts een enkele over. Men was het al
lang moe geworden. De tribune schijnt nog veel te groot. Ik
zou natuurlijk iedereen, die het wenscht, in de gelegenheid
willen stellen de vergaderingen bij te wonen, maar het feit,
dat er bij een of twee vergaderingen wat veel menschen
waren, is voor mij nog geen aanleiding te zeggen, dat de
tribune vergroot moet worden.
De heer Dubbeldeman. Wij kunnen het niet eens zijn met
den heer Wilmer.
Wanneer hij er op wijst, dat de burgers slechts eenige
keeren de publieke tribune bezoeken en dan niet meer terug
komen, dan zal hij naar de reden moeten zoeken, waarom
dat geschiedt. Ik kan mij voorstellen, dat de menschen geen
plezier hebben, zooals laatst, om als haringen in een ton op
elkaar geplakt, op de tribune te staan. Wanneer zij dat één
keer gedaan hebben, dan zullen zij voor een tweeden keer
niet terugkeeren. Maar hierbij is ook nog de kwestie van het
meerdere of mindere belang van de te behandelen zaken.
Men zal zich toch niet voorstellen, dat iemand een dag verlof
vraagt ot een deel van zijn vrijen tijd geeft, om hier te
komen luisteren naar onderwerpen, die hem niets kunnen
schelen
Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben tot taak te zorgen, dat
men hier behoorlijk kan zitten en dat men niet behoeft te
staan. De heer Wilmer spreekt er zijn bevreemding over uit,