VRIJDAG 28
NOVEMBER 1919.
375
zegt: wat komt het er op aan of iemand Adjunct-commies
redacteur heet of Commies-redacteur. Men vergeet dan, dat
een Commis-redacteur een hooger salaris ontvangt dan een
Adjunt-commies-redacteur. Daarom is het niet onverschillig,
welken titel iemand heeft.
De Voorzitter. U verwart een tweetal verordeningen. De
titulatuur doet er bij de oude verordening niets toe; deze is
alleen van beteekenis bij de salaris-verordening. Het hindert
niet hoe men zich in het dagelijkscb leven wil noemen, wan
neer men er maar niet naar bezoldigd wordt. Burgemeester
en Wethouders willen evenwel gaarne de oude verordening
up to date maken.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnr. 73 zonder hoof
delijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr 74 luidende: Jaarwedden van den
concierge, de boden en van den bediende ten Raadhuize f7967.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik zal er geene gewoonte
van maken en mijne fractie ook niet, om bij de begrooting
te gaan spreken over de loonregeling van het personeel. Voor
de 3 boden ten stadhuize wil ik evenwel ditmaal een uit
zondering maken.Hn 1914 ontving de tweede bode een salaris
van f 765.— plus f 65.voor kleedgeld. In 1915 kreeg hij
ƒ850.plus ƒ65.kleedgeld, terwijl in 1919 zijn salaris is
geworden ƒ1600.terwijl het kleedgeld is vervallen. Ik zou
nu willen voorstellen om het salaris van de boden te ver
hoogen met 150.Ik heb dan ook de eer de volgende
motie voor te stellen
«Ondergeteekende stelt voor aan den eersten, tweeden en
derden bode op hun salaris een jaarlijkschen toeslag te geven
van ƒ150.—, als vergoeding voor hun dienstkleeding."
De Voorzitter. Ik vind het verkeerd deze zaak thans ter
sprake te brengendaartoe is gelegenheid geweest in de sectie
vergadering; daarvoor dient het afdeelingsonderzoek. Waar
de beraadslaging in de openbare vergadering is voorbereid
door eene mondelinge en schriftelijke voorbehandeling, daar
kunnen in de openbare vergadering slechts die punten wor
den besproken, die aan de orde zijn geweest in de afdee-
lingen. In de tweede plaats meen ik, dat het voorstel van
den heer Dubbeldeman niet kan worden aangenomen, omdat
destijds de bedoeling is geweest van de instelling van de
Commissie ad hoc en van den Raad, dat al de zeonregelmatig-
heden in de salarieering zouden verdwijnen. Wil men de
traktementen van de boden verhoogen, dan heb ik daar niets
op tegen, maar wel, dat men iets gaat invoeren, dat afge
schaft is gewordendestijds is toch met instemming van den
geheelen Raad het kleedgeld voor de boden afgeschaft.
Ik zou den heer Dubbeldeman willen verzoeken het voor
stel in te trekken en wel hierom, omdat het geheel onvoor
bereid ter tafel komt, omdat het niet in de afdeelingen be
sproken is; daar was toch alle gelegenheid om die zaak te
behandelen. Bovendien meen ik, dat de heer Dubbeldeman
tot intrekking zal moeten overgaan, omdat het in strijd is
met het systeem waarbij al die voordeeltjes en extraatjes
werden afgeschaft, terwijl de looneri met een bedrag, waarin
de kleedgelden werden opgenomen, verhoogd werden.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Het spijt mij dat ik met
Uwe uiteenzetting niet kan medegaan. Ik geloof, dat die
kwestie vergeten is in de afdeelingen te behandelen. Het is
een feit, dat de inspecteurs van de politie wèl een extraver
goeding krijgen, terwijl hun salaris toch ook herzien is. Wij
verplichten den boden bepaalde kleeding te dragen. U zult
toch zeker niet kunnen tegenspreken, dat, wanneer wij die
menschen verplichten een bepaalde kleeding te dragen, die
zij tegen welken prijs ook moeten aanschaffen, zij dan duurder
uit zijn, dan wanneer men hun in een fantasiepakje laat
rondloopen. Die menschen moeten nu in een uniform van
bepaalden stof gekleed zijn, anders neemt men er geen ge
noegen mee. Men zal toch ook niet kunnen tegenspreken, dat
de uitgaven tegenwoordig 100% hooger zijn dan voor den
oorlog. Maar niettemin hebben die heeren hun salaris met
65.zien achteruitgaan. Wanneer ik daarbij indenk, dat
de kleeding thans veel duurder is geworden, dan geloof ik
niet, dat de Raad mijn voorstel zal afwijzen.
Ik deel Uw meening niet, dat wij alles in de sectievergade
ringen moeten behandelen, want in dat geval zouden wij hier
monnikenwerk doen, zoodat wij niet hier behoeven te komen.
Dan behoefden wij over geen enkel punt meer te spreken,
want dan worden wij bij alles verwezen naar hetgeen in de
secties is gezegd.
Ik meen echter, dat in de afdeelingen alleen de groote
lijnen behandeld worden, terwijl er bovendien mijn aandacht
op gevallen is, dat veel van hetgeen in de secties behandeld
niet in het sectieverslag is opgenomen. Wanneer wij dus
Uw redeneering zouden volgen, dan hadden wij niet het recht
daarop nader terug te komen.
De Voorzitter. In dat geval kunt U zeggen, dat U die
zaak in de afdeeling ter sprake hebt gebracht, en dat de
rapporteur vergeten heeft het in het sectieverslag op te nemen.
IJ wenscht echter thans incidenteel een verandering in de
salarisregeling te brengen; naar mijne meening is het echter
het beste daarmede te wachten tot de salarisherziening aan
de orde komt, hetgeen niet meer zoo lang zal duren in ver
band met de verschillende, bij den Raad ingediende requesten,
waarin om verhooging van het loon wordt gevraagd.
De heer Dubbeldeman. Ik heb er niet het geringste be
zwaar tegen, maar kunnen wij het voor die personen thans
niet doen?
De Voorzitter. Ik zou er tegen moeten zijn, omdat ik niet
goedvind, dat wij een incidenteele verhooging gaan geven
ik heb geen bezwaar het salaris van de boden te verhoo
gen, maar dat [zullen wij dan moeten doen bij de algeheele
salarisherziening.
De heer Dubbeldeman. Dat kan nog zoo lang duren.
De Voorzitter. Ik vermoed, dat dat niet zoo lang zal duren.
Wanneer wij aannemen, dat wij daartoe in het begin van het
nieuwe jaar zullen overgaan, dan zullen de menschen nog
niet veel ten achter komen, omdat deze begrooting ook eerst
met 1 Januari 1920 in werking zal treden. De heer Dubbel
deman valt Burgemeester en Wethouders aan, omdat zij die
emolumenten hebben afgeschaft, maar ik kan dienaangaande
mededeelen, dat dat geschied is op verzoek van den Raad zelf;
alle leden van den ouden Raad weten, dat dat opzettelijk
gebeurd is.
Wanneer de heer Dubbeldeman zijn voorstel niet intrekt,
dan hoop ik, dat de Raad het verwerpen zal, omdat het be
zwaarlijk is incidenteel tot eene kort geleden afgekeurde soort
vari salarisverhooging over te gaan.
De heer Sijtsma. M. d. V. Het spijt mij dat de heeren de
Lange en Dubbeldeman niet eerder in den Raad gezeten
hebben en dan meegemaakt hebben de behandeling van de
salarisverordening van de Commissie ad-hoc. In dat geval
geloof ik, dat deze twee zaken hier niet besproken hadden
behoeven te worden.
Wat de kwestie van den heer Dubbeldeman betreft, ik
kan als lid van die Commissie ad hoe verklaren, dat wij,
nadat wij alle ambtenaren hadden gehoord, den indruk
hebben gekregen, dat zij het met ons eens waren, om de
emolumenten enz. af te schaffen. Dat was voor ons een aan
sporing om een desbetreffend voorstel te doen. Men vond het
algemeen beter dit bedrag op te nemen in het salaris, dat
zou worden gegeven.
WTanneer het voorstel van den heer Dubbeldeman werd
aangenomen, zou men een stap gaan zetten op den verkeer
den weg. Wanneer de heer Dubbeldeman bij de salarisher
ziening komt met een voorstel om het traktement van de
boden te verhoogen, dan zal ik misschien mij met zijn
voorstel kunnen vereenigen. Ik vind het evenwel niet goed
incidenteel eene regeling te gaan treften voor de boden. Ik
zou den heer Dubbeldeman dan ook in overweging willen
geven zijn voorstel iri te trekken. Hij zou ons voeren op een
weg, waarvan wij later weer zouden moeten terugkeeren.
De heer Oostdam. M. d. V. Misschien zal men zich herinneren,
dat ik verleden jaar deze zaak van de gekleede jassen ook
ter sprake heb gebracht. Ik heb dit thans niet willen doeri, om
dat ik met U van oordeel ben, dat, waar dit onderwerp niet
besproken is geworden in de afdeelingen, dit thans geen
onderwerp van discussie kan uitmaken. Ik sta in dit opzicht
geheel tegenover den heer Dubbelderffcin. Waar zou men
anders blijven. Men zou dan telkens allerlei dingen ter sprake
kunnen brengen, die men vergeten had aan te stippen in de
afdeelingsvergadering. Dan moet men maar zorgen in de
afdeelingen op zijn qui vive te zijn. Nu dit onderwerp even
wel toch ter sprake komt, wil ik er ook wel iets over zeggen.
De motie van den heer Dubbeldeman is er nu eenmaal en
de voorsteller heeft de aandacht gevestigd op iets wat ten
aanzien van kleedingvergoeding nog bestaat bij de politie.
Zou er nu voor Burgemeester en Wethouders geene aanleiding
wezen om deze van praeadvies te voorzien, waarin den Raad
werd uitgelegd, hoe het eigenlijk zit met het verstrekken van
kleeding van gemeentewege aan de politie, zoodat misschien
de menschen, die meenen ook recht te hebben op vergoeding
voor kleeding duidelijk inzien, dat dit recht voor hen niet
bestaat? Dit zou mogelijk tot meerdere gerustheid en tevreden
heid aanleiding kunnen geven.
De Voorzitter. Die vergelijking met de politie is ten eenen-