374
VRIJDAG 28 NOVEMBER 1919.
Ik meen met dit voorstel volkomen te blijven in de lijn
van Burgemeester en Wethouders, die in de Memorie van
antwoord bij punt II der algemeene beschouwingen hebben
opgemerkt: «slechts zij in herinnering gebracht dat het in
deze gemeente geen usance is nieuwe voorstellen zonder meer bij
de begrooting aanhangig te maken. Deze plegen bijna uitsluitend
steeds bij afzonderlijk praeatfvies te worden ingediend, ten
einde eene niet overhaaste behandeling mogelijk te maken."
De Voorzitter. Ik wensch den heer de Lange in het kort
te antwoorden, dat Burgemeester en Wethouders een duide
lijke uitlegging in hun Memorie van antwoord op zijn be
zwaren hebben gegeven.
Bij de behandeling van de door de Commissie ad hoe
voorgestelde salarisregeling werd verzocht, om de verschil
lende ambtenaren, die uit den post schrijfloonen werden betaald,
op regelmatige wijze tot ambtenaren te maken.
In artikel 12 der verordening van 31 Januari '1918 wordt
dan ook het volgende bepaald:
»Ter uitvoering dezer verordening wordt ieder ambtenaar
door Burgemeester en Wethouders ingedeeld in een der
groepen aangegeven in de staten A, B, C en D, en behoudens
het bepaalde in het tweede en in het laatste lid van dit
artikel gesteld op de aanvangswedde."
Het was derhalve onze plicht die losse ambtenaren in te
deelen; tot de verdere vermeerdering van het personeel is
door den Raad besloten. Ik ben er mij niet van bewust, dat
er één ambtenaar, buiten den Raad om, is benoemd
geworden. De verordening die de heer de Lange bedoelt, be
staat inderdaad; het eenige evenwel, waarin niet is voorzien,
dat is de rang van den Adjunct-commies-redacteur. Op
verzoek van de Commissie ad hoe heeft de heer Draaijer het
salaris gekregen van een Referendaris. Welken naam men nu
draagt, doet er niets toe; het eenige waarop het aankomt is
dat men het salaris van Referendaris of Hoofd-commies ontvangt;
daar komt de kwestie op neer. De verordening van 1916 is
misschien wat verouderd en daarom willen Burgemeester en
Wethouders gaarne gevolg geven aan de uitnoodiging van
den heer de Lange om die te verbeteren.
Ik ben er mij evenwel niet van bewust, dat er iets gedaan
is, wat niet mocht. Er staat hier, dat Burgemeester en Wet
houders het voornemen hebben den tijdelijken hulpklerk van
den Burg te bevorderen tot klerk 2e klasse. Wat kan men
nu meer wenschen, dan dat dit openlijk door Burgemeester
en Wethouders bij de begrooting wordt gezegd Omdat er
meer geld voor noodig is, daarom wordt dit op de begrooting
vermeld en heeft de Raad dus gelegenheid daarover zijnoor-
deel uit té spreken. Wat voor verkeerds daar nu in steekt,
begrijp ik niet. Ik geloof, dat de heer de Lange zich blind
staart op eene formeele zaak. Burgemeester en Wethouders
wenschen geen meerdere ambtenaren te benoemen buiten den
Raad om. Wanneer iemand wordt bevorderd dan kan men dit op
de begrooting zien. Wij willen evenwel gaarne aan het verzoek
van den heer de Lange voldoen, maar dat kan niet in eens. Ik
ben van meening, dat het aannemen van de motie van den
heer de Lange een blaam zou werpen op Burgemeester en
Wethouders. Het is niet waar, dat het aantal ambtenaren ter
secretarie de laatste jaren zoozeer is toegenomen. Alleen is
door de Commissie ad hoe de titulatuur van de verschillende
ambtenaren geregeld geworden met betrekking t)t de aan
dien titel verbonden wedde; deze geheele zaak is openlijk in
den Raad behandeld geworden. Burgemeester en Wethouders
stellen niet meerdere ambtenaren aan zonder toestemming van
den Raad. Dat zouden wij toch niet kunnen, want die ambtenaren
moeten immers worden betaald. Wanneer de heer de Lange
er zich mede tevreden zou willen stellen, dan beloof ik hem,
dat de door hem bedoelde verordening zooveel mogelijk in
overeenstemming zal worden gebracht met de titulatuur der
salaris-verordening.
De heer de Lange. M. d. V. Ik mag constateeren, dat U
het juist vindt, dat het noodig is, dat deze verordening wordt
gewijzigd. Daarin ligt opgesloten de erkenning van Burge
meester en Wethouders, dat er eene onregelmatigheid heeft
plaats gehad door 2 Commiezen-redacteur aan te stellen, ter
wijl de verordening spreekt van een Commies-redacteur en
van Adjunct-commies-redacteur.
Ik neem daarvan acte en leg mij verder bij deze zaak neer
zooals ze is.
Ik ben echter begonnen te zeggen, dat ik geloof, dat Bur
gemeester en Wethouders niet één ambtenaar hebben aange
steld, die zij niet noodig hadden. Daar gaat het bij mij niet
om. Ik wil mij dan ook tevreden stellen met Uw belofte, dat
Burgemeester en Wethouders bereid zijn, om de verordening,
die nooit ingetrokken is, maar die door de nieuwe salaris
verordening in den hoek geduwd is, weer voor den dag te
halen, om die daarna te moderniseeren. Wanneer die veror
dening aan de orde komt, dan zullen Burgemeester en Wet
houders zeker vergunnen, wanneer ik denk dat die verorde
ning nog niet volledig genoeg is, daarop nader terug te komen.
De Voorzitter. Mag ik het dus beschouwen dat de heer
de Lange zijn motie intrekt?
Ik wil den heer de Lange doen opmerken, dat, wat hij
zoo gewichtig vindt, inderdaad niet zoo gewichtig is. Of er
nu toevallig in de begrooting staat, dat er twee Commiezen-
redacteur zijn, doet aan de zaak zelve niets af, want de
kwestie is alleen, dat ze ingedeeld zijn in den rang van Hoofd
commies. Daarvoor vragen wij geld.
Bovendien nemen de ambtenaren dat ook veelal als een
bijzaak op, want voor hen is het salaris zeer dikwijls de hoofdzaak.
Ik geef echter toe, dat het beter is, om dat in de door den
heer de Lange bedoelde verordening te zetten en daarom zullen
Burgemeester en Wethouders met genoegen te zijner tijd
een desbetreffend voorstel doen.
Wat zich hier voordoet, doet zich echter meer voor, bijv.
in de Rijkswetten; wanneer (J bijvoorbeeld leest hoe in
artikel 1 der Zondagswet van «plaatselijke regeering" wordt
gesproken, dan blijkt daaruit, dat, terwijl deze benaming niet
meer overeenkomt met de terminologie der Gemeentewet, de
Zondagswet daarom nog niet in dien zin veranderd is. Boven
dien hebben Burgemeester en Wethouders in den laatsten
tijd zooveel verordeningen en voorstellen te behandelen gehad
dat zij nog niet den tijd hebben gevonden, om ook in de
door den heer de Lange ter sprake gebrachte verordening de
noodige wijzigingen te brengen. Ik wil natuurlijk niet ont
kennen, dat het beter is, wanneer de praktijk met de ver
ordening overeenkomt, maar ik kan het werkelijk zoo'n
vreeselijke fout niet noemen. Burgemeester en Wethouders
hebben bij de begrooting tegenover den Raad absoluut open
kaart gespeeld en hebben niet getracht één enkelen ambtenaar
binnen te smokkelen.
De heer de Lange. Ik neem acte van de mededeeling, dat
de bedoeling van Burgemeester en Wethouders is, wan
neer zij in de Memorie van Toelichting zeggen: «in verband
met ons voornemen om dien ambtenaar met ingang van 1
Januari te bevorderen", dat dan beteekent: «Raad, wijstellen
U voor daaraan uwe goedkeuring te hechten."
Ik heb er dat niet uit kunnen lezen.
De Voorzitter. U weet, dat Burgemeester en Wethouders
de ambtenaren ter secretarie benoemen en bevorderen; dat
kunnen zij niet doen, of het geld moet daarvoor zijn. Wan
neer men ontkent, dat het benoemings- en bevorderingsrecht
van deze ambtenaren aan Burgemeester en Wethouders be
hoort, dan verdraait men de wet.
De heer de Lange. Daarin zit toch een klein addertje. Het
is ongetwijfeld waar, dat Burgemeester en Wethouders de
secretarie-ambtenaren benoemen, dus over de personen, die
het ambt bekleeden, heeft de Raad niets te zeggen. Maar de
Raad maakt toch wèl uit, welk salaris aan die personen zal
worden gegeven.
De Voorzitter. Maar met de bevordering heeft de Raad
niets te maken. Ik zou het eigenaardig vinden, wanneer geen
enkele secretarie-ambtenaar ooit bevorderd kon worden zonder
toestemming van den Raad; dat zou tegen de wet zijn.
De heer de Lange. Wanneer de Raad niet aan zijn rechten
vasthoudt dan zou een absurditeit in het leven kunnen worden
geroepen in dien zin, dat Burgemeester en Wethouder ertoe
zouden kunnen overgaan om het geheele secretarie-personeel
te maken tot Hoofdambtenaren, Referendarissen of Hoofdcom
miezen. De Raad heeft in zijn macht, dat te beletten en dat
is ook zijn plicht.
De Voorzitter. In het algemeen ben ik dat wel met U
eens; de gewoonte is dan ook, dat door Burgemeester en
Wethouders een bedrag wordt uitgetrokken, om den Raad in
de gelegenheid te stellen dat bedrag goed te keuren, tenzij er
voor hem zeer ernstige redenen zijn om dat gevraagde niet
toe te staan.
Ik zou zeggen in het eene geval, bij vermeerdering van
het aantal ambtenaren, moeten Burgemeester en Wethouders
de noodzakelijkheid daarvan bewijzen en in het andere ge
val, bij bevordering, moet de Raad het tegenbewijs leveren.
De Raad heeft natuurlijk het recht om verschillende posten
op de begrooting te schrappen, maar dat kan natuurlijk niet
ten aanzien van de gewone traktementen der in dienst zijnde
ambtenaren.
Daarboven moet het recht van Burgemeester en Wet
houders tot bevordering vrij blijven, ofschoon hun verant
woordelijkheid daarvoor blijft bestaan.
De heer de Lange. M. d. V. Het is niet zoo onverschillig
welken titel men heeft. Juist de salarisverordening bewijst,
dat er eene verhouding bestaat tusschen de titulatuur en het
traktement, dat die man geniet. Het is niet goed, als men