VRIJDAG 28 NOVEMBER 1919.
397
dergelijke zaken van de onderwijzers zelf te hooren, omdat
ik gerust mag zeggen, dat de inlichtingen van den Wet
houder voor mij zeer weinig waarde hebben. Hij toch krijgt
zijn inlichtingen van het hoofd en ik ben niet overtuigd, dat
het hoofd de verschillende onderwijzers zal hooren. Het
voorbeeld, dat gegeven is, bewijst, dat wij er géén genoegen
mede kunnen nemen. Wanneer de heer van der Lip wil
zeggen, dat hij zich ongelukkig heeft uitgedrukt en dat de
circulaire bepaald blijft tot enkele zaken, die wij ons niet
kunnen voorstellen wanneer bijvoorbeeld de een of andere
geheime brief zou rondgaan, dan kan ik mij voorstellen, dat
men wenscht daarover geen nadere inlichtingen te doen ver
strekken dan wil ik wel zeggen, dat in dit geval de toe
lichting meer waarde heeft dan de circulaire zelf. Wanneer
in de toelichting gezegd wordt, dat de circulaire tot eigenlijk
niets beperkt wordt, dan heb ik er natuurlijk geen bezwaar
tegen en dan kan ze blijven bestaan.
Onder de onderwijzers bestaat thans de opvatting, zooals
de heer Groeneveld die weergegeven heeft. Het is wel een
bewijs van den slechten toestand bij het onderwijs door het
hoofdschap geschapen, dat de opvatting zoo is, welke op
vatting ongetwijfeld aan die onderwijzers door de hoofden is
bijgebracht.
Daarom geloof ik, dat wij van deze zaak niet kunnen af
stappen.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik blijf er bij, dat ik het
verkeerd vind, dat ambtelijke mededeelingen verstrekt worden
door klasse-onderwijzers. Ik kan de geopperde bezwaren
alleen zoo verklaren dat men de opgaven van de hoofden
der scholen wantrouwt. Dat doe ik niet.
De heer Knuttel. Wat noemt U ambtelijke mededeelingen?
De heer van der Lip. Bijvoorbeeld dat men mededeelt
hoeveel keer het hoofd der school voor de klas heeft ge
staan.
De heer Knuttel. Ik zie niet in, waarom de klasse-onder
wijzer dit niet zou mogen mededeelen.
De Voorzitter. Ik heb de volgende motie ontvangen, onder
teekend door den heer Groeneveld:
»De Raad wenscht, dat de in het sectieverslag bedoelde
«muilkorfcirculaire" zal worden ingetrokken".
Dat is dus een wensch, waaraan men wil, dat Burgemeester
en Wethouders gevolg zullen geven.
De motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging en stemming uit.
De heer de Lange. M. d. V. Ik vind de redactie van deze
motie allesbehalve aangenaam. Ik ken geene muilkorfcirculaire.
Wanneer echter de circulaire blijft bestaan, dan zal men er,
zij het dan ten onrechte, eene voortdurende bedreiging in
zien, een soort van Damocleszwaard. Ik voor mij zie dat er
niet in. Maar ik zie voor de praktijk in deze circulaire in het
geheel geen nut en daarom zal ik, hoe onsympathiek mij de
vorm van deze motie ook is, er mijn stem aan geven. Ik zie
er geen heil in deze circulaire te handhaven.
De heer van der Lip. M. d. V. Het zou mij zeer spijten,
wanneer de heer de Lange zijne stem aan de motie zou geven.
Wordt de motie aangenomen dan zal het zoo worden opgevat,
dat voortaan de klasse-onderwijzer wel alle mogelijke ambte
lijke inlichtingen zal mogen geven en ambtelijke stukken aan
derden zal mogen verstrekken zonder onze voorkennis of die
van het hoofd der school. Het is nu eenmaal verboden. Daarom
is het beter dat dit verbod niet wordt ingetrokken.
De heer de Lange. De wet op het lager onderwijs kent
ook nog wel tuchtmiddelen. Daarvoor is deze circnlaire niet
noodig.
De heer van der Lip. Hierdoor zal onze positie toch worden
verzwakt.
De heer Huges. M. d. V. Uit de debatten blijkt heel
duidelijk wat de bedoeling is van het intrekken van de
circulaire. Het bezwaar dat de heer van der Lip tegen in
trekking heeft, acht ik niet van zoo groot gewicht. Ik zal
dan ook mijne stem aan de motie geven.
De Voorzitter. De bedoeling van de circulaire is verkeerd
opgevat geworden; hierdoor is er een lijdelijk verzet ontstaan
bij eenige onderwijzers. Men meent nu, dat de circulaire het
geven van alle mogelijke inlichtingen verbiedt, terwijl de be
doeling is, dat de onderwijzers geen afschriften of opgaven
van ambtelijken aard mogen verschaffen aan derden voor welk
doel dan ook. Zoo is de circulaire ontstaan en zij was zeer
noodig; wat b.v. brieven betreft zoo is zuiver de kwestie, dat
men van geen ambtelijke brieven afschrift of lezing mag geven
het zou toch te gek zijn, wanneer een ambtenaar van de
secretarie een brief van Burgemeester en Wethouders aan den
een of ander ter lezing zou mogen gevendaarom geloof ik,
dat de meeste leden van den Raad een absoluut verkeerd be
grip van die circulaire hebben.
De heer Oostdam. M. d. V. Er behoort in het ambtelijk
leven een zekere vertrouwelijkheid te bestaan. Ik ben zelf
ambtenaar en sta in deze gemeente onder één hoogeren
ambtenaar. Deze moet de overtuiging hebben en bij mij moet
de verplichting vaststaan, dat wij over verschillende onder
werpen kunnen spreken, dat wij de verschillende ingekomen
stukken met elkaar kunnen nagaan en daarvan geen misbruik
zullen maken. Dit behoort zoo in het ambtelijk leven. Ik
vind het te betreuren, dat het hier in de onderwijzerswereld
noodzakelijk is gebleken om die circulaire uit te vaardigen.
Blijkbaar is er echter een tè verre strekking aan gegeven.
Zooals de heer van der Lip gezegd heeft, is alleen de be
doeling van de circulaire, dat geen ambtelijke inlichtingen
gegeven mogen worden. Ik kan dat, zelf ambtenaar zijnde,
best begrijpen.
Het doet mij genoegen, dat de circulaire ter sprake is
gekomen, omdat, wat de heer van der Lip dienaangaande
medegedeeld heeft, er nu een geheel anderen indruk van
heeft gegeven.
Het blijkt, dat de circulaire niet zulk een geweldige
«muilkorfcirculaire" is, als men het heeft willen doen voor
komen, maar eenvoudig den onderwijzers wil inscherpen, dat
zij geen misbruik moeten maken van het vertrouwen, dat zij
als ambtenaar en onderwijzer genieten.
Het wil mij voorkomen, dat de inlichtingen, welke de heer
Sijtsma zoo graag heeft....
De heer Sijtsma. U toch ook.
De heer Oostdamen zoo als de heer Dubbeldeman
ze wenscht, geen ambtelijke geheimen zijn. Wanneer men
onderwijzer aan de een of andere school is, dan kan b.v.
ieder zien, hoe dikwijls het hoofd het onderwijs in een klas
waarneemt of niet. Dat is dus geen geheim.
De heer Sijtsma. Daarvan mag hij toch niets meedeelen.
De heer Oostdam. Dat kan zelfs iedere schooljongen zien.
De heer Sijtsma. Dat was de aanleiding,
De heer Oostdam. Wij hebben uit de woorden van den heer
van der Lip duidelijk kunnen vernemen, dat een dergelijke
verre strekking niet in de bedoeling van de circulaire ligt.
De heer Knuttel. Juist wel.
De heer Oostdam. Ik heb de woorden van de circulaire
gehoord en daarin staat, dat het afgeven van afschriften niet
mag. Dat gaat ook niet. De Voorzitter heeft zeer terecht als
een voorbeeld de ambtenaren van de secretarie genoemd. Het
gaat niet aan, dat zij van stukken, die zij kennen, afschriften
gaan geven aan leden van den Raad. Willen wij die hebben,
dan kunnen wij ons tot het hoofd van de secretarie
wenden.
De heer Groeneveld. Daarom gaat het niet.
De heer Oostdam. Daarom gaat het wèl. Inlichtingen, die
zij kennen, zonder dat zij de stukken behoeven in te zien;
zaken, die ieder met hun oog kan waarnemen, kunnen zij
toch wel vertellen. Wat zal daartegen zijn? De onderwijzers
moesten ook zonder die circulaire als ambtenaren weten wat
zij kunnen zeggen en wat zij moeten zwijgen. Daarom betreur
ik het, dat in de onderwijswereld toestanden zijn, die een
dergelijke circulaire noodig hebben gemaakt. Ik weet niet,
hoe oud die circulaire is, maar ze schijnt, naar de door den
Wethouder gegeven toelichting, niet zonder aanleiding uitge
vaardigd te zijn. Hetgeen de Wethouder en de Voorzitter
gezegd hebben, heeft intusschen aan die circulaire het karakter
van te willen «muilkorven" ontnomen, zoodat de onderwijzers
zien, dat zij die zaak wat vrijzinniger kunnen opvatten dan
zij tot nog toe gedaan hebben.
Laten wij in plaats van de motie van den heer Groeneveld
aan te nemen, waardoor het karakter van de circulaire nog
zou worden verscherpt, afwachten de verdere praktijk van
dat rondschrijven. De onderwijzers kunnen nu lezen, hoe er
over gedacht wordt en dat de bedoeling geene andere is dan
hen in te scherpen, dat zij het vertrouwen, hetwelk zij als
onderwijzers genieten, niet mogen schenden. Ik zie er dan
ook geen kwaad in, deze gedachte te laten doorwerken.