396 VRIJDA.Gr 28 NOVEMBER 1919. zeggen: gij moet geen ambtelijke mededeelingen aan derden doen, tenzij wij U daartoe machtigen. Toch geloof ik, dat ik, als ik lid van het dagelijksch bestuur was houdt mij die veronderstelling ten goede, Mijnheer de Voorzitter De heer Sijtsma. Het had niet veel gescheeld. De heer de Langegezegd zou hebben: laten wij die circulaire, die uitgegaan is, intrekken. Waarom, Mijnheer de Voorzitter? Het is genoegzaam uit de besprekingen gebleken, en als het nog niet gebleken was, zou het toch voor ons wel vaststaan, dat, wanneer zulke circulaires uitgezonden worden, men daarin vaak het verkeerde zoekt en daaruit conclusiën trekt, waaraan men bij de uitzending nooit gedacht had. Niettegenstaande die circulaire hebben de 250 gemeentelijke onderwijzers toch gelegenheid, om op een niet te achterhalen wijze te ventileeren, wat zij meenen te moeten ventileeren. Daaraan kunnen noch Burgemeester en Wethouders, noch de Raadsleden, noch circulaires iets doen. Dat is een feit en waar het kwaad als het zich voordoet toch niet achterhaald kan worden, geloof ik, dat het juister ware geweest die cir culaire niet uit te vaardigen. Ik zou Burgemeester en Wethouders in overweging willen geven, om die circulaire in te trekken, omdat gij wat gij er mede bereiken wilt, bij de onwilligen toch niet bereiken zult, en voor de goedwilligen de circulaire overbodig is. De heer van der Lip. M. d. V. Uit de discussie is gebleken, dat enkele Raadsleden en ik geloof ook te mogen zeggen de onderwijzers de circulaire niet goed begrepen hebben. De heer Groeneveld zeide, dat de bedoeling van de circu laire was, om verkeerde toestanden op de scholen, die anders aan het licht zouden komen, in den doofpot te stoppen. Die bedoeling hebben Burgemeester en Wethouders met de circu laire natuurlijk niet gehad. Hoe is het mogelijk dat men zoo iets kan veronderstellen? De heer Knuttel heeft gevraagd, of de onderwijzers dan niet meer hunne opvattingen omtrent de houding van het hoofd en dergelijke dingen aan derden mogen mededeelen. Ook dat is het spreekt weer van zelf de bedoeling nooit ge weest. De onderwijzer mag gerust met iedereen spreken, desnoods klagen, over hetgeen het hoofd doet. Er staat in die circulaire dan ook alleen, dat hij geen ambtelijke mededeelingen mag doen, of ambtelijke stukken of copiën daarvan mag geven aan derden. De aanleiding tot het uitvaardigen van de circulaire was niet alleen wat de heer Sijtsma zooeven heeft medegedeeld, maar bestond, zooals ik reeds zei, ook in het feit, dat ons al vroeger was gebleken, dat onderwijzers inlichtingen aan derden hadden gegeven, o. a. over de namen en woonplaatsen van de ouders van de kinderen, die bij hen op school waren. Een dergelijken toestand wenschen wij niet. Wij zijn van oordeel, dat personen die ambtelijke inlichtingen verlangen, zich moeten wenden tot het hoofd der school en niet tot den klasseonderwijzer. Het hoofd draagt toch de verantwoordelijkheid. Burgemeester en Wethouders en het hoofd der school zouden in moeilijkheden kunnen komen, wanneer het geven van ambtelijke inlichtingen werd overgelaten aan deklasonderwijzers. Wanneer de wensch van den heer Knuttel in vervulling zal zijn gegaan, zal eene dergelijke kwestie natuurlijk niet meer bestaan, maar zoolang wij aan een school nog een hoofd hebben, zal deze als zoodanig erkend dienen te worden. De heer de Lange is ook van meening, dat, wanneer de onderwijzers be hoefte gevoelen om een of andere mededeeling te doen, zij daarin niet mogen worden belemmerd. Niemand die dit tegen zal spreken. Ik heb den inhoud van de circulaire woordelijk voorgelezen. Men heeft dus kunnen zien, dat er duidelijk staat, dat er geene ambtelijke mededeelingen gegeven mogen worden dan met voorkennis van het hoofd der school of van ons College. En dat is niets bijzonders. Hetzelfde heeft men toch ook bij alle inrichtingen. Hoe zou men het vinden, wanneer bijvoorbeeld betreffende «Endegeest" zonder voorkennis van Burgemeester en Wethouders of van den Directeur allerlei ambtelijke inlichtingen werden verstrekt? Wat de heer Knuttel heeft gezegd betreffende den inhoud der instructie voor de onderwijzers, dat heeft zeker be trekking op artikel 8, waarin staat, dat de onderwijzers, in dien de ouders van leerlingen hen aanspreken over schoolzaken, dezen hebben te verwijzen naar het hoofd der school. Dat artikel heeft dunkt mij, een goeden grond. Het spreekt van zelf, dat een goed hoofd de ouders naar den klasseonderwijzer zal verwijzen, wanneer inlichtingen gevraagd worden over de leerlingen die beter door den klasseonderwijzer kunnen worden verstrekt, dan door hem zelf, maar een hoofd behoort te weten, wat er op school gebeurt. Op het oogenblik achten wij eene herziening van de instructie niet urgent. Wanneer de nieuwe onderwijswet tot stand zal zijn gekomen, dan zal die herziening van zelf aan de orde komen. Bij die gelegenheid kan dan tevens overwogen worden of het wenschelijk is eenige verandering te brengen in het bepaalde bij art. 8. De heer Groeneveld. M. d. V. De bedoeling van de circu laire is niet zoo onschuldig 'als de heer van der Lip wil doen voorkomen. Uit de mededeeling van den heer Sijtsma blijkt, dat de circulaire op een bepaald oogenblik is in het leven geroepen en wel kort nadat een onderwijzer zeer nuttige mededeelingen had verstrekt. Het maakt sterk den indruk, dat de circulaire de bedoeling heeft dit voortaan te voorkomen. Dit lijkt mij toch wel een zonderlinge manier om het ambu- lantisme in bescherming te nemen. De circulaire maakt den indruk, dat er bij het onderwijs wat te verbergen is en zoo wordt deze zaak ook algemeen opgevat. Ik veronderstel, dat de heer Sijtsma de inlichtingen, die hij vroeger had, thans niet meer zal kunnen krijgen en toch was het zeer goed, dat hij in den Raad kon mededeelen op welke wijze het hoofd zijn tijd besteedde. In het vervolg zal men dit op grond van de circulaire niet meer te weten kunnen komen. Ik wensch over deze zaak een uitspraak van den Raad en daarom heb ik de eer de volgende motie in te dienen: «De Raad wenscht, dat de in het sectie verslag genoemde «muilkortcirculaire" zal worden ingetrokken". De heer knuttel. Het is beter U eenigszins anders uit te drukken. De heer van der Lip. M. d. V. Wat de heer Groeneveld heeft opgemerkt, is beslist onjuist. Hij zegt, dat de heer Sijtsma deze inlichtingen, nu niet meer zal kunnen krijgen. De heer Sijtsma kan alle inlichtingen, die hij wenscht van mij krijgen. Wil de heer Sijtsma of een ander Raadslid weten, hoeveel keer het hoofd eener school is ingevallen of hoeveel keer hij absent is geweest, dan kan hij dat te allen tijde van mij te weten komen. Elk lid van den Raad, dat mij iets omtrent het onderwijs vraagt, zal ik gaarne de noodige inlichtingen verstrekken. Ik zie dan ook geen enkele reden, waarom men zich in zoo'n geval zou moeten wenden tot den klasseonderwijzer. De heer Sijtsma. De inlichtingen, die de Wethouder gegeven ha<j, klopten niet met de inlichtingen, die ik gekregen had. Die zouden door den Wethouder weersproken worden, maar dat is niet geschied. De heer van der Lip. Dat laat ik in het midden. Er zou aangetoond moeten worden, wie gelijk had. Maar U zult moeten toegeven, dat wij in staat zijn de juiste inlichtingen te geven. De Voorzitter. Mijns inziens verwarren de heeren ambte lijke en andere inlichtingen; ik wil daarvan een voorbeeld geven. Wenscht een Raadslid iets te weten over een brief, die ter secretarie geschreven is, dan spreekt het van zelf, dat hij daarvoor zich zal moeten vervoegen bij het hoofd van die afdeeling, omdat een der ambtenaren van de secretarie niet bevoegd is een copie van den gewenschten brief te geven. De heer Knuttel bijvoorbeeld werkt aan het woordenboek; hij zal natuurlijk verschillende personen onder zich hebben, die hem helpen.' Wanneer men wenscht te weten, hoever de heer Knuttel met zijn werk is, dan zal men daarvoor bij hem zelf aan het beste en juiste adres zijn. Het zal hem zeker vreemd aandoen, wanneer men hem mededeelt: U bent aan de letter M. Hoe weet U dat, zal de heer Knuttel dan vragen en dan krijgt hij te hooren, dat iemand van het bureaupersoneel zulks medegedeeld heeft. Zoo zou men inlichtingen kunnen krijgen, die soms onbe wust verkeerd zijn, maar voor welke niemand verantwoorde lijk is. Nu is de bedoeling van die circulaire juist, om te hebben een persoon, die voor alle gegeven inlichtingen verantwoordelijk gesteld kan worden. Aan inlichtingen van menschen, die men niet verantwoordelijk daarvoor kan stellen, heeft men niets. De heer Knuttel. Na het voorbeeld, dat de Wethouder gegeven heeft, kan ik met hem niet medegaan. Wanneer die circulaire zoo onschuldig was, wanneer die sloeg op het mijns inziens ondenkbare geval, dat stukken circuleeren bij de onderwijzers, waarvan zij geen mededeeling mogen doen, dan zou ik daartegen niets gezegd hebben. Maar de Wet houder komt ons vertellen, dat, als wij inlichtingen verlangen, omtrent het aantal uren, dat het hoofd eener school de lessen waarneemt, wij bij hem terecht kunnen en dan ligt daarin voor mij een aanwijzing, die wij niet uit het oog mogen ver liezen. Wij zullen dus voor elke zaak bij den Wethouder moeten komen en niet mogen gaan naar den onderwijzer van bijstand, zooals het heet. Door die nadere verklaring toont de Wethouder, dat hij de bezwaren van de circulaire niet wenscht weg te nemen. Het is juist mijne bedoeling om

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 24