394
VRIJDAG 28 NOVEMBER 1919.
onderwijs en van de gemeente moet worden geacht, dat in de
jongensschool, eerste klasse, in de meisjesschool, eerste klasse,
de school tweede klasse voor jongens en meisjes No. 2, de
openbare herhalingsschool voor jongens en meisjes en de buiten
gewone lagere school aan het hoofd der school het geregeld
onderwijs worde opgedragen, noodigt Burgemeester en et-
houders uit bij vervulling van de vacatures van onderwij
zeressen) van bijstand daarmede rekening te houden."
De motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging en stemming uit.
De heer Groeneveld. M. d. V. Wij wenschen nog verder
te gaan dan de heer Sijtsma; wij wenschen het geheele
ambulantisme af' te schaffen. Ik geloof evenwel niet, dat het
noodig is hier op het oogenblik veel over te zeggen. De zaak
is vroeger reeds van alle kanten bekeken en de meeste Raads
leden zullen voldoende van deze quaestie op de hoogte zijn.
Het komt ons voor, dat gebroken moet worden met het stelsel
van ambulant hoofd, die meest wat eenvoudig klerkenwerk
doet en verder wat rond loopt. Waar de schoolhoofden ge
zocht worden uit de beste onderwijzers, daar is het een nadeel
voor het onderwijs, dat die beste leerkrachten niet voor de
klas komen. Meer wil ik hieromtrent thans niet zeggen. Ik
wil slechts namens mijne partijgenooten eene motie indienen.
De Voorzitter. Bij mij is ingekomen de volgende motie,
onderteekend door den heer Groeneveld
»De Raad besluit Burgemeester en Wethouders op te
dragen voor het lager onderwijs eene regeling te ontwerpen,
waardoor de schoolhoofden een eigen klasse krijgen."
De motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging en stemming uit.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik meen, dat gisteren door den
heer de Lange is opgemerkt, dat wij in zooverre tegenover
het ambulantisme vrijstaan, dat het voor ons niet een princi
pieel vraagstuk is. Wij stellen ons op het standpunt, dat er
op school leiding noodig is. Nu is het evenwel de vraag, of,
om leiding te geven, vereischt wordt, dat het hoofd ambulant
is. Door den heer Sijtsma wordt voorgesteld om het ambu
lantisme af te schaffen op enkele scholende heer Groeneveld
gaat verder en wil het ambulantisme afschaften op alle scholen.
Nu zegt de heer Groeneveld, dat deze quaestie den meesten
Raadsleden wel duidelijk zal zijn.
Door te zeggen: »den meesten raadsleden", erkent hij, dat
er ook leden kunnen zijn, die zich in dit vraagstuk niet vol
doende hebben ingewerkt, om heden avond reeds een beslissing
te nemen. Zooals ieder weet, maakt deze kwestie onder de
deskundigen ook een onderwerp van strijd uit. Er wordt
tot op dit oogenblik veel over dit vraagstuk geschrevenmen
is het niet eens over de vraag: moet er al dan niet op de
school een ambulant hootd zijn. Mij dunkt, dat men al te
veel van de Raadsleden vergt, wanneer men van hen op dit
oogenblik reeds een uitspraak vraagt.
De heer Sijtsma wil niet zoover gaan als de voorstellers
van de tweede motie, maar ik geloof toch geen enkel Raads
lid te beleedigen, wanneer ik zeg, dat verscheiden Raadsleden
thans niet in staat zijn tusschen een der twee ingediende
moties een keuze te doen en om te beslissen tot al dan niet
afschaffing van het ambulantisme.
Ik zou daarom den voorstellers van de moties, willen zij
kans op eenig succes hebben, in overweging willen geven die
moties in te dienen bij B. en W. ter fine van praeadvies.
Ik heb, toen deze zaak vroeger in den Raad kwam, mijn
stem gegeven aan een motie tot afschaffing van het ambu
lantisme, maar ik zal mijne stem nu aan beide moties ont
houden, om daardoor te kennen te geven, dat ik eerst
praeadvies van Burgemeester en Wethouders op beide moties
wensch.
De heer Knuttel. Is het misschien niet beter, dat de
voorstellers der moties eerst antwoord op de hun gestelde
vraag geven?
De heer Sijtsma. Ik heb er niets tegen, om mijn voorstel
in handen van Burgemeester en Wethouders ter fine van
praeadvies te stellen.
De oude Raad heeft deze zaak ampel en breedvoerig be
discussieerd; er zijn over die kwestie rapporten uitgebracht,
Burgemeester en Wethouders hebben een praeadvies uitge
bracht en wij hebben er een paar zittingen druk over ge
sproken; eerst over het ambulantisme in zijn geheel en
daarna over de scholen, die ik genoemd heb. Hoewel de
nieuwe fracties deze zaak in den Raad niet mede behandeld
hebben, meende ik toch, dat deze zaak zoo bekend was en
dat de leden een gevestigde opinie hadden, dat over mijne
motie direct gestemd kon worden.
Wanneer ik door handhaving van mijn motie een der
voorstanders zou moeten verliezen en wel iemand, die nogal
invloed bij zijne partijgenooten heeft de heer Wilmer is
de eerste spreker geweest en zal misschien de leiding in deze
hebben dan zou dat niet in het belang der zaak zijn,
omdat anderen zijn voorbeeld zouden kunnen volgen. Daarom
ben ik gaarne bereid mijn motie in handen van Burgemeester
en Wethouders om praeadvies te stellen.
De Voorzitter. Wil de heer Groeneveld zich ook omtrent
dit punt uitspreken
De heer Groeneveld. Ik heb geen bezwaar tegen het
stellen van mijne motie in handen van Burgemeester en
Wethouders om praeadvies.
De heer Knuttel. Dan wil ik gaarne van het woord afzien
en wachten tot het praeadvies ingekomen is.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik ben er zeer voor, dat
deze moties in handen van Burgemeester en Wethouders om
praeadvies gesteld worden. Ik zou er misschien anders over
denken, wanneer de Raad nog op dezelfde wijze samengesteld
was, als voor eenige jaren, toen de heer Sijtsma met eenige
andere voorstanders van de afschaffing van het ambulantisme
ook een motie hebben ingediend en dit onderwerp hier toen
breedvoerig is besproken. Nu de Raad echter geheel anders
samengesteld is dan toen, vind ik het raadzaam, dat hij,
alvorens te beslissen, volledig worde ingelicht over dit be
langrijke vraagstuk, dat ik van het grootste gewicht acht
voor het onderwijs. Ik dring hierop nog des te meer aan
waar nu reeds enkele opmerkingen zijn gemaakt, die niet
geheel juist zijn. De heer Sijtsma heeft namelijk medegedeeld,
dat op de school van den heer Wisse 152 leerlingen zijn,
terwijl er volgens mijn staat 241 zijn. Dat verschilt nog
al wat.
De heer Dubbeldeman. Bij de rest komt hij toch niet.
De heer van der Lip. Ik begrijp U niet en ik versta U
trouwens ook niet.
Het is, ik herhaal dit, een zeer belangrijke kwestie voor
het onderwijs, zoodat het mijns inziens zeer wenschelijk is,
om beide moties ter fine van praeadvies in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellende Raadsleden zullen
dan volledig op de hoogte komen van dit vraagstuk en kunnen
dan daarna hun stem bepalen.
De Voorzitter. Namens Burgemeester en Wethouders stel
ik voor beide moties te stellen in handen van Burgemeester
en Wethouders om praeadvies.
Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer Groeneveld. M. d. V. Ik wensch een enkel woord
te spreken over de zoogenaamde muilkorfcirculaire. Burge
meester en Wethouders zeggen niet te begrijpen, wat daar
mede wordt bedoeld. Toen indertijd het ambulantisme in den
Raad behandeld is geworden, had een van de Raadsleden
inlichtingen verkregen, die blijkbaar van een onderwijzer
kwamen. Daarop is aan de onderwijzers een circulaire ge
richt, waarin aan de onderwijzers werd verboden, dat wat zij
in hunne functie als onderwijzer te weten kwamen, aan derden
te vertellen. Die circulaire noemen wij de muilkorfcirculaire
en wij zouden er prijs op stellen, wanneer deze circulaire
werd ingetrokken. Ik begrijp niet dat, wanneer er verkeerde
toestanden bestaan, het noodig is deze zoo geheim te houden.
Ik acht dit zeer verkeerd. Wat de instructie der onderwijzers
betreft moet ik bezwaar maken tegen de bepaling, dat,
wanneer ouders den klasse-onderwijzer wenschen te spreken
over het onderwijs of over hunne kinderen, de onderwijzer
verplicht is de ouders te verwijzen naar het hoofd der school,
die de kinderen dikwijls niet eens kent. Dat lijkt mij eene
absoluut verkeerde bepaling.
De heer van der Lip. M. d. V. De heer Groeneveld zal het
ons zeker wel niet kwalijk nemen, dat wij niet begrepen
hebben, wat met de «muilkorfcirculaire" werd bedoeld. Ik
heb wel eenigszins vermoed, welke circulaire bedoeld werd,
maar de vrager had zich, dunkt mij, duidelijker moeten uit
drukken.
De heer Sijtsma. In mijne sectie wist degeen, die deze zaak
ter sprake bracht, zelf ook niet wat bedoeld werd.
De heer van der Lip. Als dat zoo is, dan is het ons zeker
heelemaal niet kwalijk te nemen, dat wij niet precies wisten
welke circulaire bedoeld werd.
Wij zien niet in wat voor kwaad er in de door den heer