VRIJDAG 28 NOVEMBER 1919. 373 Voortzetting van de openbare vergadering van 27 Vovember li>19 op Vrydag 28 UToveinber «les namiddags te 1 nur. Afwezig de heer Eikerbout, wegens uitstedigheid, en de heer Oostveen. De Voorzitter. Thans komen het eerst in behandeling de Uitgaven. De volgnrs 68 tot en met 72 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr 73, luidende: Jaarwedden van de ambtenaren der gemeente-secretarie. 738i4.-—'". De heer de Lange. Ik wil rnededeelen, dat ik het lid ben geweest, die in de sectievergadering eene opmerking heb gemaakt en inlichtingen heb gevraagd betreffende de uit breiding van het personeel der gemeente-secretarie. Ik ben Burgemeester en Wethouders dankbaar voor de inlichtingen, die zij mij hebben verstrekt, maar mijn dankbaarheid is niet groot genoeg, dat ik haar voldaanheid zou durven te noemen. 1 Januari 1903 waren er op de secretarie der gemeente 16 ambtenaren, 1 Januari 1915 19 en volgens deze begrooting zullen er met 1 Januari 1920 40 ambtenaren zijn. Men kan dus constateeren, dat het ambtenarental in de laatste vijf jaren verdubbeld is. Ik wil aannemen, dat er niet één ambtenaar aangesteld is, die overbodig genoemd kan worden, maar mijn bezwaar gaat in hoofdzaak tegen het feit, dat Burgemeester en Wethouders mijns inziens in de laatste jaren den juisten weg hebben verlaten. Wanneer vroeger uitbreiding van het personeel ter secretarie noodig was, dan stelden Burgemeester en Wet houders den Raad voor om tot uitbreiding over te gaan. Dat geschiedt nu nog sporadisch, en is onder anderen voor gekomen 17 April dezes jaars, toen de Raad een voorstel te behandelen kreeg inzake de uitbreiding van het aantal ambte naren ten kantore van den controleur der gemeentebelastingen met vijf. Voor de overige uitbreiding is echter een onregel matigheid ingeslopen, in dien vorm, dat de post: schrijfloonen een soort kanaal werd, waarlangs de tijdelijke hulpkrachten als vaste ambtenaren ter secretarie binnenkwamen. Wanneer Burgemeester en Wethouders dit noodig achtten, werden die tijdelijke werkkrachten in het vaste ambtenarencorps op genomen, zonder dat den Raad eeriig voorstel bereikte, om tot uitbreiding van dat vaste corps over te gaan, Wij vinden dat systeem ook in deze begrooting. Onder artikel 6 vinden wij voor den tijdelijken hulpklerk van den Burg ƒ500.en daarop volgt heel eigenaardig: »In verband met ons voornemen, om dezen ambtenaar met ingang van 1 Januari 1920 te bevorderen tot klerk 2de klasse ƒ500. Daar zien wij dus de metamorphose van een tijdelijken ambtenaar in een vasten, zonder dat den Raad een voorstel bereikte, om dat te doen. De Raad krijgt eenvoudig de mede- deeling van Burgemeester en Wethouders: wij zullen dat zoo doen. De Voorzitter. Het staat toch in de begrooting! De heer de Lange. Excuseer mijEr staat in de begrooting: »Burgemeester en Wethouders zullen dat met 1 Januari 1920 doen". De Voorzitter. Als de Raad de middelen geeft! De heer de Lange. Dat lees ik daar niet uit. De heer van der Lip. Dat spreekt toch van zelf! De heer de Lange. De heeren moeten nu niet zoo inter- rumpeeren, het is mijns inziens een wijziging van het stelsel, zij het dan misschien een geheel onbewuste wijziging. Vroeger schreven Burgemeester en Wethouders als een dergelijke zaak aan de orde was: »vergrooting van het per soneel of verhooging van het bedrag wordt voorgesteld." Dat is goed Nederlandsch en dat kan de Raad begrijpen, maar de mededeeling: wij zijn voornemens dien tijdelijken ambte naar met 1 Januari te promoveeren tot klerk, is geen voor stel aan den Raad. Ik begrijp wel, hoe Burgemeester en Wethouders tot die wijziging gekomen zijn. Het is een nieuwigheid, die sedert eenige jaren ingevoerd is. Wij hebben een tamelijk regel- matigen toestand gehad totdat de verordening van 31 Januari 1918 in het leven geroepen werd. Deze verordening bedoelde te zijn eene salarisverordening. Dat blijkt ook uit de bewoording van artikel 13, laatste lid, waar staat: «overigens worden alle bestaande salarisregelingen geacht te zijn vervallen." Maar er was ook eene verordening, die, behalve het salaris, ook de samenstelling van het personeel ter secretarie, wel is waar niet volledig, maar dan toch gedeeltelijk regelde. Nu schijnt de opvatting van Burgemeester en Wethouders te zijn, dat deze ver ordening is afgeschaft, ten minste dat moet ik constateeren uit het volgende feit. In de bedoelde verordening, die door den Raad het laatst is vastgesteld op 6 Juli 1916 komt voor, dat er zal zijn een Commies-redacteur en een Adjunct-commies redacteur. Die verordening is nooit meer gewijzigd, zoodat er op het oogenblik moet zijn een Commies-redacteur en een Adjunct-commies-redacteur. Nu heb ik in de sectievergadering gevraagd: wanneer het raadsbesluit genomen is, dat de Adjunct-commies-redacteur zou worden vervangen door een tweeden Commies-redacteur. En daarop krijg ik ten antwoord Bij het vertrek van laatst bedoelden titularis achtte ons College het noodig, dat ter voorziening in de vacature naast den Referendaris werd benoemd een Commies-redacteur in den rang van hoofdcommies." Burgemeester en Wethouders kunnen dat nu wel noodig achten, maar waarom achten zij het dan niet noodig om aan den Raad een voorstel te doen om de verordening te wijzigen. Dat zou de juiste weg zijn geweest. Het spijt mij, dat ik zulke opmerkingen aan het adres van Burgemeester en Wethouders moet richten. Het is toch duidelijk. De raadsverordening van 6 Juli '16 schrijft vooreen Commies-redacteur en een Adjunct-commies-redacteur. Die verordening is nooit gewijzigd. Burgemeester en Wet houders hebben eigenmachtig deze verordening niet uitgevoerd. Waarom passeeren Burgemeester en Wethouders den Raad en stellen niet eene wijziging voor? Wanneer de Raad der gelijke dingen laat passeeren, dan vraag ik: waarom zit de Raad hier dan? Mijnheer de Voorzitter, U is een man van orde en dat waardeer ik zeer, maar juist omdat U een man van orde is, mag van U verwacht worden, dat de gemeente wet gehandhaafd wordt, die zegt: »de Raad regelt de salarissen van de ambtenaren." De verwijzing naar de salarisverordening is onvoldoende. Wanneer deze verordening moet zijn de uit voering van artikel 136 van de Gemeentewet, dan zouden wij tot eene absurditeit kunnen komen, waaraan de Raad niets zou kunnen doeri, bijvoorbeeld, dat Burgemeester en Wethou ders het geheele secretarie-personeel benoemde tot Hoofdcom mies of Referendaris, want er staat van het aantal ambtenaren en de rangverdeeling van het personeel in die verordening niets. Die verordening bepaalt slechts het salaris van de ver schillende secretarie-ambtenaren. Naast deze verordening be hoort er te zijn eene verordening die bepaalt het aantal en den rang der ambtenaren ter secretarie. Door deze verorde ning voldoet men eerst geheel aan artikel 136 van de Ge meentewet. Wanneer Burgemeester en Wethouders uitbreiding van het personeel noodig achten, dan kunnen zij daartoe een voorstel bij den Raad indienen tot wijziging dier verordening. Ik zal op de promotie-kwestie van de drie afdeelings-chefs niet verder ingaan. Een hoofd-ambtenaar, die zooveel dienst jaren en een goeden staat van dienst heeft, mag zeker wel salaris ontvangen, dat hem volgens deze begrooting zal toe komen. Het moet echter den Raad ontgaan zijn, dat wij in den tijd van vijf jaren gekomen zijn tot een verdubbeling van het personeel, omdat niet regelmatig voorstellen, om tot uit breiding van het personeel over te gaan, den Raad hebben bereikt. Dat is verkeerd! Wat is er nu tegen, om den weg van orde en regelmaat opnieuw in te slaan, om dus eene ver ordening in het leven te roepen, waarin het totaal aantal secretarie-ambtenaren zal worden vastgelegd en waardoor Burgemeester en Wethouders te allen tijde gelegenheid zullen hebben, om, wanneer ze zulks noodig oordeelen, den Raad in staat te stellen de gewenschte wijzigingen aan te brengen Wij hebben voor het secretarie-personeel eene vage ver ordening, die voor verbetering vatbaar is, maar die door de nieuwe salaris-verordening op den achtergrond geraakt is. Wij hebben eene soortgelijke verordening voor het personeel van het bureau van Gemeentewerken, van Gemeentereiniging en het bureau van Bouw- en Woningtoezicht. De regeling die er is voor laatstgenoemde bureaux is mijns inziens ook noodig voor het secretarie-personeel. Ik heb dan ook de eer het volgende voorstel in te dienen De Gemeenteraad, gezien de groote toename van het aantal ambtenaren ter secretarie in de laatste 5 jaren, van oordeel, dat het in het algemeen gewenscht is in het vervolg uit breiding van het personeel ter secretarie bij afzonderlijk voorstel te behandelen, noodigt Burgemeester en Wethouders uit, om evenals dit voor andere gemeentebureaux reeds be staat, ook voor de gemeentesecretarie te ontwerpen en den Raad ter vaststelling aan te bieden, eene verordening, regelende het aantal en den rang der ambtenaren ter ge meente-secretarie en op het kantoor van den Gemeente ontvanger."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 1