390
VRIJDAG 28 NOVEMBER 1919.
doen Ik geloof toch wel, dat de heer Dubbeldeman tevreden
zal kunnen zijn met de toezegging vaii Burgemeester en
Wethouders, dat zij de omgeving van dezen molen zullen
doen irispecteeren en dat zij zullen overwegen, of er maat
regelen noodig en mogelijk zijn voor latere bescherming.
De Voorzitter. Wij hebben deze zaak reeds meermalen
onder de oogen gezien. De heining stond tusschen het terrein
van de Valk en Amicitia, het betreft een aan particulieren
in erfpacht afgestaan terrein.
Er staan op het oogenblik daar ter plaatse opgaande boo-
men met wat heesters, waarvan een groot deel is weggeno
men, er tusschen en nu zie ik niet in, dat de gemeente dit
terrein zou moeten afrasteren. Wij willen de zaak onderzoeken,
maar op het oogenblik kunnen wij hierover moeilijk beslissen.
Wanneer de bedoeling van de motie is, dat Burgemeester en
Wethouders een onderzoek instellen, dan willen wij de motie
gaarne overnemen. Over een paar maanden kunt U ons dan
eens vragen, wat onze meening betreffende deze zaak is.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik weet niet, of U daar
dikwijls komt. U zegt, dat alle heesters zijn medegenomen.
Zoo is de toestand nog niet. Er stond een haag van meidoorns,
maar die is voor een deel reeds vernietigd. Het is te betreuren,
want op welken tijd van het jaar men passeerde, het was
altijd een mooi punt; iedere vreemdeling bewonderde dat.
Wanneer men de meidoornhaag laat vernietigen, dan is hier
mede een historische plek verdwenen en men zal het nooit
zoo weer kunnen herstellen als het geweest is.
Ik zou daarom willen, dat er door Burgemeester en Wet
houders maatregelen werden getroffen. Wij zijn het er allen
over eens, dat wij niet toe kunnen laten, dat deze historische
plek geheel en al verdwijnt. Wat zou het nageslacht wel
zeggen, dat wij daar niet voor gewaakt hebben.
De Voorzitter. Men kan toch niet alles onder een stolp
gaan zetten.
De heer Dubbeldeman. Als het noodig is wel.
De Voorzitter. Wij hebben toch ook onze plantsoenen.
Wanneer men het in zijn hoofd krijgt om die kunstmatig te
gaan verwoesten, dan kunnen wij die toch niet allemaal gaan
afrasteren. Wij hebben vele plantsoenen, die open en bloot
liggen; alles kan toch niet worden afgesloten.
De heer Bots. M. d. V. Ik wil er op wijzen, dat de ver
nieling het grootst is geweest in den tijd, toen de schutting
er nog stond. Toen de schutting weg was, vond men er geen
plezier meer in. Ik vind niet, dat de meidoorn zoozeer ge
leden heeft.
De Voorzitter. Wij hebben een klein plantsoentje bij de
3 Octoberstraat. Ik heb daar eens gezien, dat er een stuk of
4,5 kinderen bezig waren heel rustig de takjes af te knakken.
Wat is daar nu tegen te doen? Men kan toch niet overal
hooge hekken om gaan zettenwanneer men alles gaat
afsluiten, wennen de menschen er nooit aan. Het ongeluk
was, dat Amicitia de heining niet kon onderhouden. Toen
kwam er een gat in, waar de jongens doorheen zijn gekropen;
zij hebben toen de heining verder afgebroken en in dien
tijd is de grootste verwoesting aangericht. Ik beloof U, dat
Burgemeester en Wethouders deze zaak nauwkeurig onder de
oogen zullen zien. Komen wij niet tijdig met een voorstel,
dan kan men er altijd naar informeeren.
De heer Dubbeldeman trekt daarop zijne motie in.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnr 135 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik wil nog even opmerken,
dat in het verslag verkeerd is weergegeven, wat ik gezegd
heb. Ik heb mij niet ongunstig uitgelaten over den aanleg
van de plantsoenen, maar ik heb geklaagd over den smake-
loozen aanleg van de bloemperken in Leiden. Natuurlijk heb
ik er geen bezwaar tegen, dat de oude aanleg blijft bestaan,
al vind ik dezen niet bepaald ideaal, maar ik maak bezwaar
tegen de wijze van aanleg van de bloemperken. Men ziet
soms palmen te zamen met tabaksplanten en allerlei andere
bloemen en ook die slingers in het gras van gekleurde blad
plantjes, zou ik zoo spoedig mogelijk willen doen verdwijnen.
Ik heb niet den indruk, dat iemand aan het hoofd staat, die
met aesthetisch gevoel begaafd is.
Wat het onderhoud betreft, daartegen heb ik geen bezwaar,
maar wel tegen de buitengewoon smakeloozen parkaanleg in
vergelijking met andere plaatsen.
De heer Bots. Over smaak valt niet te twisten. Ik heb
meermalen van vooraanstaande menschen gehoord, die van
buiten kwamen veel gezien hadden en ons plantsoen mooi
vonden. Dat zou misschien ook een punt uitmaken in de reeds
in deze debatten genoemde Schoonheidscommissie.
De Voorzitter. Ik begrijp, wat de heer Knuttel bedoelt.
Hij meent zeker de bloemenrand naast het Diakonessenhuis,
die hij mooi vindt; hij verfoeit echter de andere bloemperken,
welke den indruk geven van een pruimentaart; inderdaad
vond men dat destijds mooi.
De heer Kuttel. Men kan over verschillende stijlen ver
schillend oordeelen, maar men heeft hier te doen met een
belachelijk allergaartje, dat een zeer slecht effect maakt.
De heer de Lange. Ik wil U opmerken, dat dit een onder
werp is, dat bijna niet voor discussie in aanmerking kan
komen. Wat de heer Knuttel mooi vindt, vind ik misschien
leelijk.
Wij hebben hier allen den zelfden invloed en rechten. Wat
moet dan beslissen.
Als de heer Knuttel wat meer actief had willen medewer
ken in de gemeentehuishouding ik begin te hoopen dat de
heer Knuttel zich herzien heeft, toen hij op zich heeft geno
men, om zitting te nemen in de Commissie voor het Invalide
huis? dan zou hij wellicht benoemd kunnen worden inde
Schoonheidscommissie die de heer Oostdam op het oog heeft
en dan zou hij daarin zijn invloed kunnen doen gelden.
De Voorzitter. Met de verschillende wenken, die wij heb
ben ontvangen, zullen wij gaarne rekening houden.
Mevrouw BaartBraggaar. Zullen wij de vergadering
thans niet schorsen?
De Voorzitter. Kunnen wij die paar punten van dit hoofd
stuk niet afmaken?
De volgnrs 136 tot en met 144 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr 145 luidende: Kosten der Ge
meentereiniging en van de Vuilverbranding f 174519.
De heer A. Mulder. M. d. V. Ik ben bang een standje te
krijgen, wanneer ik over dezen post spreek, daar ik er in de
sectievergadering niet over gesproken heb. Dit punt was even
wel de linie gepasseerd vóór ik er erg in had. Het betreft
het salaris van den Directeur der Gemeentereiniging, wat hier
staat aangegeven als te bedragen 3300.
Ik zou aan Burgemeester en Wethouders in overweging
willen geven, deze zaak eens onder de oogen te zien. Wanneer
de heer de Koning adjunct-directeur gebleven was, zou hij
met.l November van 3350.— verhoogd zijn tot ƒ3500.—
tot 1 November 1921.
Ik zou deze kwestie willen brengen onder de aandacht van
Burgemeester en Wethouders.
De heer van Stralen. M. d. V. Wanneer ik goed ben in
gelicht, dan wordt voor het sneeuwopruimen betaald 30 cent
per uur.
De heer Bots. 40 cent.
De heer van Stralen. M. d. V. In verband met de stijging
van de loonen noem ik dit te laag. Dat verlang ik in het
licht te stellen. Wanneer er sneeuw is gevallen, moet men
zorgen, dat men menschen ter beschikking heeft om de sneeuw
op te ruimen. Vroeger wilden de werkloozen zich wel belasten
met de opruiming van de sneeuw, nu evenwel de uitkeeringen
van de Werkloozenkassen geworden zijn 70% en 80% van
het gedorven inkomen en de gemeente zich bepaalt tot het
betalen van 40 cent per uur voor sneeuwopruimen, nu spreekt
het vanzelf, dat niemand zich meer voor dat werk beschik
baar zal stellen. Dat is dus in het nadeel van de gemeente.
Ik vind 40 cent per uur te weinig en daarom stel ik voor
dezen post te verhoogen met ƒ1000.— om het hierdoor moge
lijk te maken, dat men voor sneeuwopruiming 60 cent per
uur betaalt.
De heer Bots. M. d. V. Vóórdat het loon is vastgesteld is
er geïnformeerd, hoeveel een los werkman tegenwoordig ver
dient. Toen is ons medegedeeld, dat dit was 40 cent per uur.
Ik wil evenwel verklaren, dai Burgemeester en Wethouders
er niet op tegen zijn, indien het noodig wordt geoordeeld,
het uurloon te verhoogen.
De Voorzitter. Wanneer er hooger loon noodig is, dan
zullen ook wij meer geven, dat spreekt van zelf. Het is moeilijk