VRIJDAG 28 NOVEMBER 1919. 389 zijn uitstekend, behalve in hoofdstraten, waar vele gereden wordt. De moitie wordt voldoende ondersteund en kan derhalve een onderwerp van beraadslaging en stemming uitmaken. De heer de Lange. Het gaat niet tegen die afgesleten keien. De heer Dubbeldeman vergist zich, de strijd gaat tegen de veldkeien. De heer Dubbeldeman. Daaronder versta ik keien, die afge sleten zijn en die niet meer voor het gebruik geschikt zijn, waarvoor zij worden aangewend. De heer de Lange. U hebt dus bezwaar tegen die veldkeien, die zoogenaamde kinderhoofdjes. Dat zijn veldkeien, leert U dat maar van mij. De heer Dubbeldeman. Dat is dan zeker de technische uit drukking. Wanneer dat hetzelfde beteekent, dan wil ik dat natuurlijk overnemen. De Voorzitter. Dan wordt de motie aldus gewijzigd: »Ondergeteekende stelt voor geen veldkeien uit de hoofd straten meer te gebruiken in de volkswijken." De heer Dubbeldeman. Mag ik het dan nog eenigszins wijzigen? Dari wil ik daarop opgenomen zien, dat zoo spoedig mogelijk die veldkeien, die er thans liggen, worden verwijderd. De heer A. Mulder. Doet IJ dat nu niet, want dan bederft O uw eigen voorstel. Het gevaar wordt van week tot week minder. De heer Knuttel. Dat kan niet, want voor zoover mij bekend is, liggen in de hoofdstraten geen veldkeien meer. De heer Huurman. Die sterven langzamerhand uit. De heer Knuttel. Daarom geloof ik, dat de redactie niet goed is. Het gaat tegen de veldkeien, die er thans zijn, maar ik meen, dat het beste is te zeggenGeen minderwaardige keien. De Voorzitter. Wij zijn het er dus over eens, dat er geen minderwaardige materialen voor de bestrating moeten worden gebruikt. Een jaar of 5 geleden was het gedeelte bestrating met veld keien van de Oranjegracht aan de beurt om verbeterd te worden. Toen heeft men het werk evenwel moeten stop zetten gaandeweg zullen de veldkeien evenwel worden verwijderd; zij liggen overigens meestal alleen aan den waterkant en ik geloof niet, dat zij daar iemand hinderen. Ik geloof niet, dat bij andere steden vergeleken, het percentage van veldkeien hier zoo groot is. In Groningen is de geheele markt er mede bestraat, terwijl de heer de Lange wel zal weten, hoe het in zijne vroegere gemeente gesteld is. De heer de Lange. Ik heb ze steeds doen verwijderen. De Voorzitter. Langs het grootste gedeelte van de Oranje gracht en de Langegracht hinderen deze keien niet. Wij zijn het er evenwel over eens dat de veldkeien waar die hinderen, zoo spoedig mogelijk moeten worden verwijderd; wij zullen den Directeur van Gemeentewerken dan ook instructie geven dat dit zal gebeuren. De heer Dubbeldeman trekt daarop zijn motie in. De heer Kuivenhoven. M. d. V. Ik zou gaane de aandacht van Burgemeester en Wethouders willen vestigen op de Groenesteeg. Die is tusschenbeiden onbegaanbaar. Wanneer het heeft gehageld of gesneeuwd, is die steeg niet te beloopen, noch voor mensch noch voor beest. De steeg ligt zeer rond en er zijn reeds vele menschen gevallen en paarden eveneens. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders zullen nota nemen van Uwe opmerking. De heer Knuttel. M. d. V. Ik heb slechts eene kleinigheid in het midden te brengen. Wij hebben zoo pas gesproken over het kappen van boomen. Nu is mij opgevallen, dat op de Singels, waar lindeboomen zijn uitgevallen in de plaats daar van iepenboomen worden gezet. Als daar geen grondige reden voor is, zou ik dat liever niet doen, want het aspect van de Singels wordt hierdoor ten zeerste geschaad. Een iep is alleen een mooie boom, wanneer zij kan uitgroeien en de iepen op de Singels wordert sterk gesnoeid. Ik zou dan ook gaarne zien, dat met deze beplanting niet werd voort gegaan en dat wanneer er weer jonge boomen moeten worden geplaatst, dit dan linden zullen zijn. De Voorzitter. Ik dacht, dat altijd linden door linden werden vervangen. De heer Knuttel. Dat is noch op den Zoeterwoudschen, noch op den Witten Singel het geval. De heer Bots. M. d. V. Wanneer deze opmerking gedaan was in de sectie, dan zou ik er thans een antwoord op hebben kunnen geven, wat mij op het oogenblik onmogelijk is. Ik zal deze zaak evenwel onderzoeken. De beraadslaging wordt gesloten en volgnr 132 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs 133 en 134 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr 135, luidende: Onderhoud van wandelplaatuen en plantsoenenf 20635. De Voorzitter. Ik heb de volgende motie ontvangen, onder teekend door den heer Dubbeldeman »Ondergeteekende stelt voor, dat door het Gemeentebestuur afdoende maatregelen worden genomen, ten einde te voor komen dat de molen de Valk en omgeving worden behoed voor algeheele vernieling." U stelt voor: »de molen de Valk en omgeving." Wat bedoelt U daarmede? De heer Dubbeldeman. De zaak is te belangrijk, om er zoo over heen te loopen. Ik weet niet, of onze collega's daar veel komen, maar wanneer zij daar wel wel komen, dan moet het hun opge vallen zijn, dat het plantsoen rondom den molen, wat op ieder zoo'n goeden indruk maakte, op het oogenblik verwoest wordt door de jeugd. Dat is niet te verwonderen, omdat men daar geen afrastering vindt. Ik weet, dat hier leden zijn, »die ook iets te zeggen hebben", de meening zijn toegedaan dat die molen daar moet verdwijnen, omdat aan dat terrein een andere bestemming moet worden gegeven. Als dat niet waar is, dan spreekt het van zelf, dat men voorzichtiger moet zijn en dan is er geen reden, om de jeugd door te laten gaan met haar vernielzucht. Het spreekt wel van zelf, Mijnheer de Voorzitter, dat als de Raad meent dat de molen met omgeving niet mag ver dwijnen, dat Burgemeester en Wethouders maatregelen zullen moeten nemen, dat zulks niet meer kan voorkomen. U kunt daar^ niet altijd agenten bij neerzetten, dat weet ik wel, maar een omrastering kan heel goed worden aan gebracht. De heer Huurman. Dan hadt U dat ook moeten voorstellen. De heer Dubbeldeman. Dat is zoo, maar men kan zich toch zeker wel eens vergissen? Mijn bedoeling is, om aan Burgemeester en Wethouders op te dragen, dat zij die vernieling daar tegengaan. De Voorzitter. Dan is het beste dat U voorstelt, om een som uit te trekken voor een omrastering. De heer Dubbeldeman. Kan de heer Huurman misschien zeggen, hoeveel dat zal kosten? De heer van der Lip. Dat hadt U van té" voren moeten onderzoeken. De heer Dubbeldeman. U begrijpt toch wel, wat de be doeling is. Als ik de toezegging krijg, dat de vernieling niet meer zal voortgaan, dan heb ik geen voorstel te doen. De Voorzitter. Vroeger was daar een omheining, die be hoorde aan de Sociëteit Amicitia; een gedeelte van het hek geraakte stuk en het duurde niet lang meer, of de geheele omheining was afgebroken. Er is thans nog overgebleven een aantal boomen, die toch zeker niet beschermd behoeven te worden. In Nijmegen bij voorbeeld is het Valkhof; dat behoeft, ofschoon daar vele boomen staan, toch ook ruet omrasterd te worden. Ik meen, dat de opgaande boomen, die bij Amicitia nog staan, een omrastering niet noodig hebben. De heer pp Lange. Ik weet van de zaak weinig af en het is altijd gevaarlijk te spreken over een zaak, waarvan men niets weet. Ik meen echter te mogen zeggen, dat de heer Dubbeldeman van deze zaak ook niet veel af weet. De heer Dubbeldeman. Ik kom er dagelijks. De. heer de Lange. U weet toch geen concreet voorstel te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 17