VRIJDAG 28 NOVEMBER 1919. 383 dan kunnen wij later daarover nog eens van gedachten wisselen. Het komt mij voor, dat wij op deze wijze beter de argu menten voor en tegen zullen kunnen beoordeelen en dan zullen wij eene juiste beslissing kunnen nemen. De Voorzitter. De politiebond behoort niet tot de alge- meene bonden. De zaak is deze, dat wanneer er gewichtige onderwerpen als de salarisregeling zullen worden behandeld, er wel gelegenheid zal worden gegeven om zijne meerling te kennen te geven. Jk begrijp niet, dat, waar het het verlangen geweest is van de vereenigingen zelf, dat er geene categorale vereenigingen in het algemeen georganiseerd overleg zouden worden opgenomen, gij er in dit geval zoo op aandringt. Ik heb toch zelf als hoofd van de politie te kennen gegeven, dat wanneer er eene salarisregeling aan de orde is, deze ver- eeniging zeer zeker kan worden gehoord. De heer Knuttel. M. d. Ik wil nog eene enkele op merking maken. In de eerste plaats wil ik iets zeggen over wat mij voorkomt eene kinderachtigheid te zijn. Er staat in het verslag: dat ook personen, die in principe tegen de politie gekant zijn, in voorkomende gevallen, zooals bijvoorbeeld bij inbraak, gaarne van de hulp der politie gebruik maken. Voor zoover dit op mij slaat, wil ik wel zeggen, dat ik de politie niet heb gewaarschuwd, dat er bij mij was ingebroken. Het is juist omgekeerd geweest, de politie heeft mij gewaar schuwd. Echter zou ik er in voorkomende gevallen geen been inzien om de hulp van de politie in te roepen, want al ben ik een tegenstander van het kapitalisme, toch ben ik genood zaakt ieder oogenblik van het kapitalisme gebruik te maken. Dat zijn zoo van die dingen, die onvermijdelijk zijn. Zoolang de politie niet is vervangen door iets anders, zijn wij er op aangewezen. Dit wil evenwel niet zeggen, dat ik mij zou stellen op het standpunt van de S. D. A. P., die beweert, dat men altijd de politie zal noodig hebben. Wanneer ik in Rus land was, zou ik stemmen voor het geven van een crediet voor het roode leger. De heer Heemskerk. Dan is U militairist. De heer Knuttel. Ik zou de Communistische maatschappij willen verdedigen, maar niet de kapitalistische. Er is gezegd, dat men in elke maatschappij eene politiedienst noodig zal hebben. Er zal echter zeer groot verschil zijn in de wijze, waarop deze dienst wordt georganiseerd. De heer Huges heeft gezegdde politie is de hoeksteen van de maatschappij. De heer Huges. Van de samenleving. De heer Knuttel. Ieder, die tegen deze maatschappij is, moet dan ook tegen stemmen, omdat de politie wordt ge bezigd om de kapitalistische maatschappij in stand te houden en de kapitalistische wetgeving uit te voeren, die eene be lemmering is voor de ontwikkeling van de macht van de arbeidersklasse. Nu zegt de S. D. A. P. wel: als het er op aan komt gaat de politie met ons mede; dat ben ik met hen eens. En ik durf zeggen, dat wij in November van het vorig jaar daarvan treffende bewijzen hebben gekregen. De politie is een corps, dat betaald wordt en dat, wanneer het verwacht dat anderen het zullen betalen, met die anderen mede zal gaan. Maar daarom acht ik de politie nog niet ongevaarlijk. De partij van den heer Dubbeldeman, die zich van de massa actie niets aantrekt, moge dat niet inzien, maar wie aan massa-actie doet, vindt de politie ieder oogenblik tegenover zich en heeft daarom alle reden om de uitgaven voor de politie te weigeren. Hij en zijn partij mogen echter wel eens bedenken of zij verantwoord zijn, wanneer zij aan één persoon, die geen enkele verantwoording schuldig is, de geheel vrije beschikking geven over een corps van 115 man. De heer Dubbeldeman. Dat zijn wij met U eens, maar daaraan is hier niets te doen. De 'neer Pera. Ik ben het in beginsel met den heer van Stralen eens, dat het gewenscht is om tot georganiseerd overleg te komenik kan echter niet stemmen voor de motie door hem ingediend en wel om de volgende redenen. Er is reeds een zekere ervaring opgedaan bij de bijeen komsten van die Commissie. Eén bezwaar, dat zich bij het begin aanstonds voordeed, is thans opgehevenik vrees echter, dat de aanneming van het voorstel van den heer van Stralen, nieuwe moeilijkheden zal veroorzaken. Ik kan de heeren verklaren, dat ik voor mij alleszins bereid ben om na te gaan, wat er te doen is, om te bereiken, wat hij beoogt, maar voor het oogenblik kan ik niet medegaan met het door hem ingediende voorstel. De heer van Stralen. De heer Pera wijst er op, dat het zijns inziens niet noodzakelijk is de politieagenten in de Commissie voor het georganiseerd overleg op te nemen, om dat hij ze toch, wanneer zulks noodig is, zal hooren. Ik kan echter met een feit aantoonen, dat ik volkomen juist ben, wanneer ik aandring op het opnemen van die organisatie in de Commissie. De Bond van Gemeentewerklieden heeft naar aanleiding van de kwestie: uitkeering in eens, waar bij de toepassing enkele onregelmatigheden of onbillijkheden waren begaan, bij den heer Pera een onderhoud aangevraagd, wat deze geweigerd heeft. Aan de organistie werd bericht, dat hij de noodzakelijk heid niet inzag, om daarover de organisatie te woord te staan. Dat is wel het bewijs, dat, wanneer de rechten nog niet vastgesteld zijn, met het georganiseerd overleg raar omgesprongen wordt. Daarom is het beter, dat wij vastleggen, dat een zekere categorie wordt gehoord, wanneer een zaak aan de orde is, die deze groep betreft. U hebt gezegd, dat wat ik voorgesteld heb, door U onder schreven wordt en dat de bedoeling is, om, wanneer de salaris herziening voor de politie aan de orde komt, die organisatie dan op gelijken voet te behandelen, als elke andere organi satie. Waar de zaak zoo is en waar U dat zoo eenvoudig toeschijnt, meen ik, dat U geen bezwaar meer kunt hebben tegen het opnemen van die organisatie in de Commissie voor georganiseerd overleg. De Voorzitter. De straatmakers wil ik ook hooren. De heer van Stralen. Die menschen kunnen in een andere organisatie, dan waarin zij zijn. Als U de rechten van die menschen wilt erkennen, dan moeten zij in de Commissie voor het georganiseerde overleg voor hun belangen kunnen opkomen. Doet U dat niet, dan behandelt U de politie op onbehoorlijke wijze. De Voorzitter. Als ik met U van meening verschil, dan zeg ik toch niet dat U iets onbehoorlijks zegt; die uitlating van U vind ik onbehoorlijk. Wordt het voorstel voldoende ondersteund? Wanneer het voldoende ondersteund wordt, dan kan het een punt van beraadslaging en stemming uitmaken. Ik zal het voorstel thans in stemming brengen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel wordt in stemming gebracht en verworpen met 16 tegen 13 stemmen. Tegen stemmen de heeren: Bisschop, Stijnman, Splinter, Pera, van der Pot, Bots, van der Lip, A. Mulder, Huurman, de Lange, van Hamel, J. P. Mulder, Wilmer, Knuttel, Oost- dam en Huurman. Vóór stemmen de heeren: Dubbeldeman, van der Zeeuw, Kuivenhoven, Sijtsma, de dames Dubbeldeman—Trago en BaartBraggaar, de heeren van Stralen, Groeneveld, Heems kerk, de la Rie, van Tol, van Gruting en van Weeren. De Voorzitter. Bij mij is het volgende amendement inge komen ondergeteekend door den heer Dubbeldeman: «Ondergeteekende stelt voor de post van f 364.die den Burgemeester ter beschikking wordt gesteld, ter belooning van ten hoogste 10 agenten eerste klasse, die zich door bij zondere dienstijver onderscheiden teneinde hun den rang van brigadier te kunnen toekennen, van de begrooting te schrappen." De heer Dubbeldenan. M. d. V. Men zal begrijpen, dat wanneer wij dit voorstel doen, het ons niet is te doen om aan deze menschen het hun toekomend salaris te onthouden. Wij hebben er voor gevochten om aan deze menschen een toeslag te kunnen geven en eene loonsverhooging te bewerk stelligen. Wij vinden het evenwel verkeerd, dat één persoon het in zijne macht heeft om de menschen eene verkeerde richting uit te drijven. Wij vinden het systeem verkeerd. Men zou hierdoor toch in de hand werken, dat er belooningen werden gegeven voor dingen, waarvoor het geld niet gegeven is; die niet strooken met de bedoelingen van den Raad. De Voorzitter. Dat is natuurlijk eene persoonlijke opinie van U. De Raad weet wel, dat ik het geld niet zal gebruiken voor doeleinden, waarvoor het niet door den Raad is gegeven op deze wijze kan men wel iedereen verdacht maken. l)e verschillende benoemingen hebben hier plaats öf door den Raad bf door Burgemeester en Wethouders öf door den Bur gemeester. Bij de Regeering is het de Minister, die benoemt; daar heeft men nooit eene collegiale benoeming. En nu zal men toch niet mogen zeggen, dat er daarom altijd met de strooppot wordt geloopen ten einde eene benoeming te krijgen. Wat hier geschiedt, geschiedt volgens de letter van de ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 11