DONDERDAG 27 NOVEMBER 1919. 347 De heer Knuttel. Wanneer ik deel neem aan deze alge- meene beschouwingen, moet ik tot mijn spijt beginnen met te zeggen, dat ik dat misschien niet zal kunnen doen, zooals ik mij dat had voorgesteld, omdat ik nog eenigszins onder den invloed ben van een ongesteldheid van enkele dagen, en die misschien maken zal, dat ik mijn standpunt niet zoo kan uiteenzetten als ik wel gewild had. Ik wil enkele woorden zeggen over het voorloopig verslag en het nut betwijfelen van deze instelling om een paar strijdpunten uit den weg te ruimen als het zoo weinig voldoet aan de eischen als hier het geval is. Van de ver schillende opmerkingen die ik gemaakt heb, vind ik telkens een verkeerde voorstelling of men heeft de bijpunten tot hoofdzaak verheven, terwijl de hoofdzaken daarin in het geheel niet voorkomen en dus ook niet beantwoord worden. Ik zal dus op de door mij bedoelde punten in den loop van deze ver gadering nog terug moeten komen. Verder wil ik enkele woorden wijden aan de nieuwe samen stelling van den Raad en wil ik er op wijzen, dat men altijd systematisch heeft beletzoowel rechts als links dat ongeveer een derde deel van de bevolking van Leiden in den Raad zijn meening tot uiting bracht. Tegen den tijd dat andere groepen wellicht eens worden uitgesloten, mogen zij zich dit wel herinneren. Ik meen echter, dat het in dit verband eenigszins valsch klinkt, wanneer zij zeggen dat zij het ver schijnen van nieuwe partijen in den Raad van harte toejuichen. Er is een valsch geluid daarin, want als men het werkelijk had gemeend, dan had men het in zijne macht gehad, die partijen in den Raad te brengen. In dit verband zou ik willen vragen, of de Raad in zijne tegenwoordige samenstelling geacht kan wordefl te zijn de trouwe afspiegeling van de meeningen, zooals die verdeeld zijn onder de bevolking van Leiden. Ik geloof dat dit op een bepaald punt niet het geval is, want er is nog nimmer eene verkiezing geweest, waarbij op eene dergelijke manier gewerkt is met intimidatie van de kiezers door laster en leugen, welke voornamelijk betrekking hadden op de partij, waartoe ik behoor en waarbij de Sociaal-Demo- kraten tot op zekere hoogte werden getrokken. Wanneer het gebleven was bij den gewonen verkiezingslaster, dan zou het de moeite niet waard zijn er zoo uitdrukkelijk de aandacht op te vestigen. Er is evenwel iets voorgekomen, wat in Nederland werkelijk geheel nieuw was. Het kan zijn, dat het in Spanje tot de politieke gewoonten behoort, maar hier is dat toch zeer zeker niet het geval. Ik bedoel de wijze waarop men van Regeeringswege deel heeft genomen aan den verkiezings laster, al kan naast het beïnfluenceeren van de verkiezingen, ook de werving voor de burgerwachten het doel van dien laster geweest zijn. Ik heb o. a. het oog op de manier, waarop de vragen, die aan de Regeering werden gesteld omtrent de verspreide ge ruchten van revolutionaire aanslagen, ontwijkend werden beantwoord, waardoor de ongerustheid onder de kiezers nood wendig moest worden verhoogd, Ik denk ook vooral aan de ongehoorde daad van regeeringswege om in het voorjaar meermalen de verschillende stadhuizen en bankgebouwen te doen bezetten, terwijl de Regeering kon en moest weten, dat er ook niet de geringste aanleiding toe bestond. Ik geef de absolute verzekering, dat er in de arbeiderskringen niets broeide, dat er niets was dat tot een dergelijke handelwijze ook maar eenigs zins aanleiding zou hebben kunnen geven. Ik ben bereid voor die verzekering de meest positieve uitdrukking te bezigen, die er bestaat. Wat heeft men met deze ongehoorde handel wijze bereikt? Natuurlijk niet, dat mijne partij uit den Raad kon worden geweerd, want de kiezers, die bereid zijn op onze partij te stemmen, zijn voor dergelijke beschuldigingen niet bevreesd. Zij laten zich hierdoor niet van de wijs brengen. Ook op het aantal stemmen der Sociaal-Democraten heeft het niet veel invloed gehad. Het resultaat is geweest, dat een groot aantal kiezers onder de bourgeoisie benauwd zijn ge worden en er toe zijn gebracht om inplaits van liberaal op rechts te stemmen, die men dacht dat de orde het krachtigst wilde handhaven. De Roomsch-Katholieken en de Christelijk- historischen hebben er van geprofiteerd. In dat verband meen ik dat van de rechtsche meerderheid niet kan worden gezegd, dat zij werkelijk de meening van het volk aangeeft, maar dat deze meerderheid is tot stand gekomen door schrikaanjaging. Of rechts of links de meerderheid heeft, daar maak ik mij niet druk over. Ik wensch alleen de aandacht te vestigen op de manier, waarop men getracht heeft van regeeringswege de verkiezing te beïnvloeden. Hiermede staat ook in verband de wethoudersverkiezing. Ook ik betreur het ten zeerste, dat de Sociaal-Democraten zich niet beschikbaar hebben gesteld voor eene wethouders benoeming. Het is de gewoonte van de heeren der S. D. A. P. te beginnen te lachen voordat zij hebben gehoord en be grepen, wat men wil zeggen. Het kon wel eens zijn, dat zij, als zij mij verder hooren, geen reden meer hebben om te lachen. De zaak is, dat ik dat op een geheel anderen grond vind dan de heeren Wilmer en Sijtsma, die het niet in het gemeentebelang vinden, want het kan mij niet schelen of er op de wethouderszetels Sociaal-Democraten of Anti-Revo lutionairen plaats nemen. Ik bezie de zaak uit een ander oogpunt, waarom het mijn partij in de eerste plaats te doen is en waar ons geheele optreden op gebaseerd is, n.l. met het oog op de politieke helderheid van de situatie, op de politieke zuiverheid van de atmosfeer. Nu staan wij voor het geval, dat de S. D. A. P., door geen wethouderszetel aan te nemen, een dubbelzinnige politiek voert en dat is iets waar tegen ik op wil komen. Dat zij die voeren, heb ik zeer sterk- gevoeld bij de rede, die de voornaamste spreker blijkbaar, de heer Groeneveld, bij de algemeene beschouwingen heeft gehouden. Mijnheer Groeneveld, als Uwe partij principieele redenen had om geen wethouderszetel aan te nemen, hetgeen conse quent zou zijn geweest, hadden wij van U een revolutionaire rede mogen verwachten. In Uwe rede was daarvan geen spoor te herkennen. Hij heeft wat bezwaren gemaakt tegen de politiek die hier gevoerd wordt, maar het eenige punt waarover de heer Groeneveld eenigszins uitvoerig is geweest, is tenslotte geweest de Zondagswet. Een rede, die principieel gekant was tegen de tegenwoordige maatschappij, wat aller eerst noodig is wanneer men zich schrap zet tegen de gemeente politiek van andere partijen, hebben wij van hem niet ge hoord. Zooiets misleidt de kiezers, want zoodoende weten de kiezers niet wat zij aan hunne gekozenen hebben en dat is mijn eisch. Het eenige wat ik wil: ik wil weten wat wij aan de S. D. A. P. hebben. Een partij die in de eene gemeenteraad zegt: ik neem een wethouderszetel aan, ik wil er liefst 3 hebben, en die zich in een anderen gemeenteraad daaromtrent zich zelf niet aan een bespreking waagt, voert geen zuivere politiek. In het voorloopig verslag is gezegd, dat de S. D. A. P. geen zitting kan nemen in het College van Burgemeester en Wet houders, omdat het Dagelijksch Bestuur te conservatief is. Ik verwerp dat antwoord van dien kant ten eenenmale, want dat zou men alleen kunnen zeggen wanneer men onderhan delingen gevoerd had en indien dan gebleken was, dat inder daad de candidaten van de andere partijen te conservatief waren. Mijn standpunt is: in geen geval Wethouders, maar dat standpunt neemt de S. D. A. P. niet in. Die zegt alleen wij doen het niet omdat de andere heeren te conservatief zijn. Men wist echter niet wie er voor de volgende bestuurs periode als Wethouders zouden worden gekozen, zoodat dit argument dus niet opgaat. Ik wil nu even zeggen, welke redenen mijns inziens, wel hebben gegolden en ik geloof dat die redenen van verschil lenden aard zijn. Een van die redenen is misschien wel de persoonlijke invloed van den voorzitter van de Leidsche afdeeling van de S. D. A. P., die altijd een zeer weifelende en wankelende politieke houding tussehen reformisme en het revolutionaire pleegt aan te nemen. Ik geloof dat de tweede reden is, dat misschien de S. D. A. P., de capaciteit van haar eigen leden niet toereikend acht, in deze fractie, zooals zij op het oogenblik is. Verder geloof ik dat er nog een derde reden is en die staat in verband met wat ik daar straks zeide over de verkiezingen en dat is: gezien het algemeen verleden van de partij, geloof ik, dat de omstandigheid, dat hier op het oogenblik zit een rechtsche meerderheid, wel de voor naamste is waarom de S. D. A. P. geen zetel heeft aangenomen. Ook daarom, gezien het feit dat wij binnenkort weer nieuwe verkiezingen hebben, wil ik weten wat wij op het oogenblik aan de S. D. A. P. hebben, opdat ook de kiezers daaromtrent iets weten en opdat zij ook weten wat zij aan de nieuwe raadsleden zullen hebben. Waar de Raad, als ik het goed heb, uit 33 leden zal bestaan. De Voorzitter. Neen, 31. De heer Knuttel. Goed, dan 31. In ieder geval, dan geldt het nog meer, omdat ik het volstrekt niet uitgesloten acht, dat bij de verkiezing de rechtsche meerderheid verdwijnt. Ik zeg evenwel niet, dat daarvoor in de plaats zal komen eene linksche meerderheid, want ik reken mij zelf niet te behooren bij links. Men zal dan wellicht een 3-hoekigen toestand in den Raad krijgen. Wat is de S. D. A. P. dan van plan te doen? Is men dan van plan een wethouderszetel te aanvaarden, wanneer men dan andere leden der S. D. A. P. in den Raad zal hebben, bijvoorbeeld Mr. van Eek? De bevolking van Leiden moet weten, wat zij aan de S. D. A. P. heeft. Wanneer men zegt: wij willen geen wethouderszetel aanvaarden, zoo lang wij de meerderheid niet hebben in den Raad, dan stelt men zich vierkant tegenover de partij in andere plaatsen. Ik zou natuurlijk niets liever willen, dan dat men dit verklaarde, want dat is dan de beste critiek op de handelwijze der partij in andere plaatsen. Of hebben de Sociaal-Democraten geweigerd, omdat zij eerst eens de kat uit den boom hebben willen kijken? De vraag is, wat zullen de arbeiders-van Leiden voor het vervolg van de S. D. A. P. mogen verwachten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 9