346
DONDERDAG 27 NOVEMBER 1919.
men dat verschrikkelijk. Men heeft hier evenwel hetzelfde
gedaan.
De heer Sijtsma. Maar wij maken onze tegenstanders niet
dood.
De heer Groeneveld. M. d. V. Daar heb ik het niet over.
Ik beweer slechts, dat eene minderheid over eene meerderheid
heeft geheerscht. Dat gebeurt in Rusland volgens de ge
ruchten ook.
De heer Knuttel. Leeft U van geruchten?
De heer Groeneveld. Ik zeg niet, dat het zoo is, ik zeg,
dat de geruchten zoo zijn en dat de heeren, die hier vroeger
ten onrechte de lakens uitdeelden, dat zoo verschrikkelijk
vinden. De Vrijzinnig-Democraten en de Liberalen hier zijn
de Leidsche Bolsjewisten. De kerkelijke partijen verbeelden
zich misschien veel beter te zijn, omdat zij bij het evenredige
kiesstelsel hun zetels ongeveer hebben behouden.
Ik wil echter constateeren dat, als zij de kans hebben, zij
precies eender doen. Dat is gebleken bij de grensregelings
commissie. In deze Commissie hadden wij, volgens de even
redigheid recht op 7 plaatsen. Wij, die altijd zeer bescheiden
zijn, maakten aanspraak op 5 plaatsen. Dat was toch inderdaad
zeer bescheiden. Maar de kerkelijke partijen, die wisten, dat
zij door het extra slechte verkiezingsstelsel, dat voor deze
verkiezing bestond, alle zetels konden inpalmen, hebben dat
doodeenvoudig gedaan en dedefl alsof heel Leiden uit kerkelijke
menschen bestond. Dit was niet zoo, maar het stelsel gaf hun
daartoe de gelegenheid. Die Commissie beteekende nu niet
zoo heel veel, maar het kostte de gemeente een aardige duit
aan onnoodige verkiezingsuitgaven. Ik wil maar zeggen, dat
alle partijen, zoowel rechtsche als linksche, al het mogelijke
hebben gedaan om ons uit den Raad en overal uit te houden.
Dat blijkt ook hieruit, dat wij steeds zijn gehouden uit de
verschillende Commissies. De gemeente heeft verschillende
Commissies, maar men heeft er zoo goed als nooit aan gedacht
daarin Sociaal-Democraten te stoppen, alhoewel daarbij heel
vaak de arbeidersbelangen heel nauw betrokken waren en
sommige Commissies zelfs uitsluitend waren ingesteld ter
behartiging van de arbeidersbelangen. Men heeft er veel
liever menschen in gestopt, die absoluut geen rol speelden
in de arbeidersbeweging. Zelfs, nadat wij in den Raad zijn
gekomen, is dat zoo gebleven. In de zitting van den tweeden
September j.l., toen de Raadscommissies werden gekozen,
kregen de Socialisten 8 van de 48 zetels, of slechts een zesde
toegewezen. Men heeft ons dus overal en altijd gepasseerd
en genegeerd en nu maakt het een eigenaardigen indruk en
het is ook wel wat verdacht, dat men, ondanks dat, bij de
verdeeling van de wethouderszetels, plotseling zoo royaal was
en ons een wethouderszetel cadeau wilde doen. Wij hebben
dat een klein beetje verdacht gevonden in verband met de
houding die de heeren steeds hebben aangenomen. Intusschen
als de heeren er zoo op gesteld zijn, dat er roode Wethouders
komen, dan kan ik hen daarmede troosten, dat dat spoedig
genoeg en met meer dan hun lief zal zijn, zal gebeuren.
Binnen een afzienbaren tijd zal er een behoorlijk aantal roode
Wethouders komen. De heeren moeten hun tijd maar afwachten,
maar dan zullen zij weer niet tevreden zijn. Wie om zich heen
kijkt in de maatschappij, zal zien dat het daar heen gaat.
Intusschen, spijt het ons niet, dat het nu zoo gegaan is,
Mijnheer de Voorzitter, want wij zijn hier thans gekomen
geheel op eigen kracht. Wij zijn aan geen der burgerlijke
partijen dank verschuldigd voor de plaats die wij hier innemen.
Wij hebben haar zelf veroverd en hebben vertrouwen in de
toekomst, dat wij er nog wel wat bij zullen veroveren. Wij
zijn hier en gaan niet meer heen.
Wat ons doel hier is, Mijnheer de Voorzitter? Dat is een
voudig dit: wij willen de gemeente sturen in socialistische
richting. Wij weten wel, dat wij van de gemeente Leiden
niet een klein socialistisch maatschappijtje kunnen maken.
Het is onmogelijk, om van onze gemeente een socialistische
oase te maken in de kapitalistische woestijn. Dat kunnen yvij
niet, maar in elk geval kunnen wij wel in een zoodanige
richting werkzaam zijn, dat zij later, met niet al te groote
schokken, plaats kan nemen in de socialistische maatschappij
die komen gaat.
Mijnheer de Voorzitter. Ten opzichte van de financiën, kunnen
wij ons absoluut niet vereenigen met de circulaire die door
den Minister aan de gemeente is gezonden en die door een
groot gedeelte van den Raad wel zal worden onderschreven.
Wanneer er gezegd wordt, dat de gemeente gebrek aan geld
heeft, dan willen wij dat niet ontkennen, maar daar tegen
over staat ook, dat onder een groot deel der arbeiders die de
gemeente in dienst heeft en onder een groot deel der andere
inwoners, de financieele nood nog veel grooter is.
Een levend mensch gaat bij ons altijd boven een dood
ding. Wij meenen, dat de belastingaftrek voor noodzakelijk
levensonderhoud veel te gering is. Een aftrek van f600
voor gehuwden is eenvoudig belachelijk. Hiermede zou de Raad
uitspreken, dat een man en vrouw van f 600.zouden kunnen
leven. Dat is te dol om los te loopen. Aangezien het niet
mogelijk is van ƒ600.— te leven, moet de aftrek stellig
worden verhoogd. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat
dit praktisch niet wel mogelijk is. Dat mag zoo zijn, want
wij weten ook wel, dat de gemeente maar niet alles kan doen,
wat zij wil. De Rijkswetten verhinderen dat, maar daar zijn
wij niet verantwoordelijk voor. Het is niet onze schuld, dat
die Rijkswetten zoo zijn. De partijen, die zich daarop be
roepen, hebben of hadden de macht in de Rijksregeering om
wijziging te brengen in de Rijkswetten, opdat de toestand
voor de gemeentefinanciën verbeterd wordt.
Aangezien wij nooit de macht hebben gehad zitting te
nemen in de Kijksregeering, moeten de partijen, die zitting
in de Regeering hebben, maar zorgen, dat de Rijkswetten
worden herzien. Dat zij dit nalaten, is niet onze schuld.
De heer Sijtsma. Daartoe hebt gij wel de kans gehad.
De heer Groeneveld. Wij kunnen ons aansluiten bij het
geen de heer Sijtsma gezegd heeft over de afschaffing van
het ambulantisme. Wij zijn er sterk voor, dat dit wordt af
geschaft. Dit onderwerp is hier reeds zoo dikwijls besproken,
dat ik het niet noodig acht er thans veel van te zeggen.
Wij zijn van meening, dat de gemeente behoort te voor
zien in het tekort aan woningen. Verder wenschen wij de
instelling van een permament levensmiddelenbedrijf. Wat
de Zondagswet van 1 Maart 1815 betreft, beweren Burge
meester en Wethouders, dat deze wordt uitgevoerd, zoo
als zij is vastgesteld. Dat is evenwel niet waar. Burge
meester en Wethouders voeren die wet maar gedeeltelijk uit.
Ten aanzien van allerlei dingen lichten zij ook de hand er
mede. Er staat bijvoorbeeld in de wet, dat er op Zondag
geene uitstallingen mogen plaats hebben, geen openbare
arbeid zal mogen worden verricht, gedurende de kerkuren
geene spelen zullen mogen worden gehouden. En toch rijden
op Zondag de trams door de stad en zijn de koetsiers in
dienst. Dat laat men allemaal passeeren, maar men past de
Zondagswet alleen toe, wanneer dit in het nadeel is van een
zeker gedeelte der bevolking. Het is toch al te dol, dat alles
zou moeten wijken, omdat de een of andere dominé met 3
menschen eene godsdienstoefening wil houden. Burgemeester
en Wethouders zeggen, dat zij na 8 uur 's avonds openbare
vermakelijkheden op Zondag toestaan. Wanneer één dominé
echter na 8 uur godsdienstoefening zou willen gaan houden,
dan zouden voor dien anderhalven mensch
De Voorzitter. Zoo even waren het nog 3 menschen, nu
zijn het er nog maar Ia.
De heer Groeneveld. Als de Voorzitter ook naar die kerk
gaat, zijn er 4. In andere gemeenten is men verstandiger.
Bijvoorbeeld in het katholieke Zuiden weet men daarvan
dikwijls niet afdaar is elke Zondag kermis en in alle groote
plaatsen van ons land is het zoo, dat daar alle feestelijkheden,
openbare vermakelijkheden, meetings en dergelijke op Zondag
doorgaan. Niemand trekt zich daar wat aan van de Zondags
wet van 1815. Er zijn toch zeker wel meer verordeningen en
wetten waaraan de hand niet wordt gehouden. Als men bij
voorbeeld weet dat er in Leiden een verordening is op het
behoorlijk bewonen van woningen, waaraan in de allerlaatste
jaren absoluut niet de hand wordt gehouden, wat ik niet
afkeur, is dit toch wel een bewijs daarvoor. Om een ander
voorbeeld te noemen, wil ik er op wijzen dat in de politie
verordening staat, dat er geen liedjes mogen worden gezongen
op straat, maar wanneer dat deel der bevolking, waarbij ook
het hoofd van de politie behoort, op enkele dagen van het
jaar, als bijvoorbeeld de verjaardag van de Koningin of zoo
iets, liedjes zingt, dan schrapt het hoofd van de politie die
bepaling uit de verordening, dan mogen er wel liedjes ge
zongen worden. Ik vind dit nu wel niet zoo erg, maar hier
uit blijkt toch wel, dat men de hand licht met verschillende
verordeningen. Zoo is de zaak. Bovendien brengt het op deze
wijze handhaven van de Zondagswet voor de gemeente een
zeer groote schade mee, want mra jaagt nu de menschen
naar andere plaatsen. Ik herinner mij bijvoorbeeld, dat wij in
een andere stad op Zondag een kiesrechtmeeting hebben
gehouden, waarbij 40.000 menschen tegenwoordig waren, die
meest uit andere plaatsen kwamen. Al die menschen maakten
in die plaats hun verteringen en brachten zoodoende voor de
neringdoenden een heel groot voordeel mede. Dat is echter
in Leiden niet mogelijk. Leiden blijft op die manier een dorp
en raakt heelemaal achterop. Ik zou er dus op willen aan
dringen, dat men de Zondagswet wat soepeler toepast, evenals
men dat ook in andere plaatsen doet.
Dat is, hetgeen ik in het midden wilde brengen, Mijnheer
de Voorzitter.