342 DONDERDAG 27 NOVEMBER 1919. Aangezien bij deze tweede vrije stemming niemand de vol strekte meerderheid heeft verkregen, is thans herstemming noodig tusschen de heeren van Stralen en Knuttel; wordt benoemd met 19 stemmen de heer Knuttel, terwijl 9 stemmen waren uitgebracht op den heer van Stralen. De Voorzitter. Volgens artikel 46 der Gemeentewet hadden de heeren Knuttel en van Stralen evenwel niet mede mogen stemmen; ik moet derhalve van het getal stemmen van den heer Knuttel er 2 aftrekken. Deze heeft derhalve 17 stemmen. Waar de heer Knuttel alsnog de volstrekte meerderheid heeft verkregen, is de heer Knuttel verkozen. Neemt de heer Knuttel de benoeming aan? De heer Knuttel. Jawel, Mijnheer de Voorzitter. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik zou gaarne even het woord willen hebben, naar aanleiding van deze stemming. Wij hebben met de rechtsche groepen afgesproken op wie gestemd zou worden en wij hebben ons onzerzijds daar stipt aan gehouden. Wij hebben niet de candidaten van rechts gewogen. Wij hebben doodeenvoudig de door hen gestelde candidaten gekozen, maar omgekeerd heeft rechts zich niet aan de afspraak gehouden. Ik meen, dat dat manieren zijn die tusschen partijen in den Raad niet te pas komen, want zoodoende zal in het vervolg overleg beslist nutteloos en onmogelijk blijken. Wij hebben onder deze omstandigheden geen vertrouwen meer in een afspraak. De heer Wilmer. Ik wil daartegenover opmerken, Mijnheer de Voorzitter, dat de rechtsche partijen verkeerden in het ver trouwen, dat degenen die een voorstel doen, zich voor dat voor stel interesseeren en er desnoods studie van willen maken. Maar wij hebben geen oogenblik kunnen vermoeden, dat zij, die een voorstel indienen, alleen hun naam er onder zetten en voor de zaak zelve verder niets willen doen. De rechter zijde is zoo loyaal mogelijk geweest. De beide eerste voorstellers van deze motie werden benoemd. Als de gekozenen die benoeming niet aannemen, is dat hun zaak. Maar dan blijft echter ook aan ons het recht, om te beslis sen, wie wij dan wel willen benoemen. De heer Dubbeldeman. Ik ben het met de redeneering van den heer Wilmer absoluut niet eens. Ik wil er op wijzen, en dat doet zijn redeneering te niet dat, wanneer er twee of meer personen zijn die een voorstel onderteekenen, zij dit gemakshalve doen. Dan behoeft men daar nog absoluut geen voorstander van te zijn. Voor dit voorstel is echter onze ge- heele fractie en die had het ook desnoods geheel kunnen onderteekenen. Het is echter niet onze bedoeling geweest, dat de beide onderteekenaren van die motie ook zouden worden benoemd in die commissie. Wij hadden daaromtrent een afspraak gemaakt en dan is U verplicht zich daaraan te houden. Wij van onzen kant hebben dat ook gedaan. Wij hebben gevraagd wie U in die Commissie wenschte benoemd te zien en daarop hebben wij gezegd: Accoord. Daartegenover hebben wij te stellen, dat U onze candidaten niet hebt ge stemd en nu lijkt oijs dat ernstig voor het vervolg. Mevrouw BaartBraggaar. M. d. V. Ik wil wel even zeggen, dat ik het met het voorstel eens was. In onze fractie is echter besproken, wie wij als candidaten zouden stellen en toen werd ik voorgesteld. Ik heb het ook willen aannemen, maar wij meenden later, dat de heer van Stralen veel beter met den huizentoestand op de hoogte was dan ik en daarom kwam het ons voor, dat hij in die Commissie beter op zijn plaats zou zijn. Ik weet natuurlijk ook wel de bestaande krotten, maar toch niet zóó als de heer van Stralen, die in de Huurcommissie zit en die uit dien hoofde daarvan beter op de hoogte is dan ik. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik kan mij niet neerleggen bij wat de heer Wilmer heeft gezegd, dat de rechtsche partijen de onderteekenaars van de motie hebben benoemd, maar er stonden drie namen onder en zij hebben er slechts twee van uitgezocht, dus dat is de zaak niet. Het is hier duidelijk de bedoeling dat men van rechts bij ons den dienst wil uitmaken en ons zou willen voorschrijven, wien wij c§ndi- daat moeten stellen. Daarop laten wij evenwel geen invloed uitoefenen. De andere partij heeft te accepteeren, wien wij voorstellen. Ik voor mij heb ook wel eenig bezwaar tegen de benoeming van den heer Huurman in deze Commissie, maar dat bezwaar heb ik niet laten gelden. De heer Huurman is door rechts candidaat gesteld en daarom hebben wij hem zonder meer overgenomen. Dat is de wijze, waarop gehandeld dient te worden. Wanneer iets dergelijks nog eens gebeurt, dan is er geen overleg met rechts meer mogelijk. Rechts maakt thans op ons den indruk ten aanzien van overleg onbetrouwbaar te zijn. De heer Wilmer. M. d. V. Ik wil even mededeelen, dat er van overleg geen sprake is geweest. Er heeft geen overleg plaats gehad in den zin als door den heer Groeneveld wordt bedoeld. Men heeft ons slechts gevraagd, wie of wij candidaat stelden. Daarin ligt in het geheel niet opgesloten, dat wij verklaard zouden hebben de candidaten der S. 1). A. P. te stemmen. Ik stel mij op het standpunt, dat niet de Socialisten, noch de Roomsch-Katholieken, noch de Anti-Revolutionairen noch wie dan ook over de candidaten beslissen, maar dat ieder der Raads leden volgens zijn eigen overtuiging zijn stem kan uitbrengen. De heer Sijtsma. M. d. V. Het verheugt mij, dat deze afspraak in duigen is gevallen. Ik acht dit niet de ware manier van handelen. Wanneer de groote fracties afspraken gaan maken bij benoemingen, dan spreekt het van zelf, dat de kleine fracties eenvoudig worden uitgeschakeld, terwijl het toch best kon zijn, dat er onder de Vrijzinnige en Christe- lijk-Historische raadsleden zijn, die men individueel 't meest geschikt acht voor eene bepaalde benoeming. Indien er, zooals nu door de drie groote fracties, een afspraak wordt gemaakt, zijn de kleine fracties, geheel buitengesloten, wat ik in het algemeen niet acht te zijn in het belang van de ge meente. Daarom verheugt het mij, dat de heeren bij de eerste maal ruzie onder elkander hebben gekregen over de personen en niet meer met elkander overleg willen plegen. Overigens schaar ik mij aan de zijde van hen die meenen dat bij een compromis de fracties zelf de personen uit hun midden aanwijzen. De Voorzitter. Ik meen, dat thans deze verkiezing vol doende is toegelicht. Hoe wetenswaardig deze mededeelingen ook zijn, meen ik toch, dat zij niet thuis behooren in den Raad; dergelijke zaken moeten de heeren liever onder elkander bespreken. Door dergelijke redevoeringen en mededeelingen worden wij maar opgehouden. Ieder lid van den Raad heeft mijns inziens het recht te stemmen, wien hij wil. Mag ik de leden van het stembureau bedanken voor de genomen moeite? II. Voorstel tot wijziging van verschillende posten der be grooting, dienst 1919. (Zie lng. St. No. 346.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming be sloten tot vaststelling van den overgelegden begrootingsstaat, model C. IH. Vaststelling van het vermcnigvuldigingscijfer, bedoeld in art. 23 der verordening, regelende de heffing van eene plaatselijke directe belasting te Leiden. (Zie lng. St. No. 346). De heer van der Zeeuw. M. d. V. Het komt mij wenscbelijk voor dit punt te behandelen na punt 5. Het is toch vrij zeker, dat er verschillende posten der begrooting zullen worden gewijzigd. Daarom geloof ik, dat het praktischer is eerst punt 5 te behandelen. De Voorzitter. Ik zou U volkomen gelijk geven, wanneer het vermenigvuldigingscijfer moest worden vastgesteld voor de begrooting 1920. Het betreft evenwel de begrooting van het vorig jaar; dus hetgeen nog geheven moet worden over 1 Mei 1919 tot 1 Mei 1920. Daarom moet thans dit cijfer worden vastgesteld. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming besloten het vermenigvuldigingscijfer vast te stellen op 1,1. IV. Praeadvies op het verzoek van den Directeur van het Rijkszuivelstation, om wijziging van het uitbreidingsplan der gemeente, in verband met den bouw van een fabriek voor het vervaardigen van Rijks-kaasmerken op een terrein tusschen den Hoogen Rijndijk en het Utrechtsche Jaagpad. (Zie lng St. No. 347.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. V. Begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1920. (Zie lng. St. No. 287, 292 en 311.) De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Wilmer. Bij deze algemeene beschouwingen wil ik mij hoofdzakelijk beperken tot het uitspreken van mijn teleurstelling over het feit, dat de S. D. A.P. in Leiden heeft geweigerd zitting te nemen in het College van Burgemeester

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 4