370
DONDERDAG 27 NOVEMBER 1919.
deelen aangaan, niet voldoende tot hun recht komen in een
uit den aard der zaak zoo kort sectie-ver slag.
De heer de la Rie. M. d. V. Ik wil het in het kort nog
even over de wethoudersgeschiedenis hebben. Dat schijnt de
heeren tamelijk dwars te zitten. Ik kan het niet zoo mooi
en duidelijk zeggen als wellicht de andere heeren, maar ik
heb vanmiddag helder genoeg gezegd, dat wij niet voornemens
waren; om een wethouderszetel te aanvaarden, als wij niet in
staat zijn om te doen wat wij noodig achten. De heer Wilmer
maakte toen bij interruptie de opmerking, dan wij het dan
nooit zouden doen, maar bij mij hangt het maar af van de
vraag, of wij de lakens zullen kunnen uitdeelen. Er zijn ook
nog andere groepen dan die van de burgerlijke zijde. Er
kunnen hier nog andere groepen bijkomen, er bestaat nog
een Socialistische Partij, er bestaat nog een Communistische
Partij en als wij met dergelijke partijen een combinatie zouden
kunnen vormen.
De heer van der Pot. Die doen toch niet mede aan een accoord.
De heer Knuttel. Daar denken wij niet aan.
De heer de la Rie. Dat is bijzaak. Er is zoo straks ge-
interrumpeerd, dat wij het nooit zullen doen, maar ik heb
daartegen gezegd, dat, als er andere verhoudingen zullen ont
staan, waardoor wij iets zullen kunnen uitrichten, wij het
wel zullen doen. Dat is toch duidelijk genoeg. Ik geloof dat
de heeren er nu nog niet bij kunnen.
Thans enkele opmerkingen aan het adres van den heer
Wilmer. De heer Wilmer zeide, dat ik, als lid van de Com
missie voor de Lichtfabrieken, daarmede ook de verant
woordelijkheid zou hebben voor den gang van zaken. Ik wil
echter wel zeggen, dat ik er niet aan denk, om mede de
verantwoordelijkheid voor den gang van zaken aan die fabriek
op mij te nemen. Ik kom daar, om eens poolshoogte te nemen,
hoe de dingen daar gebeuren, en als ik meen, dat het op
een andere manier zou moeten geschieden, dan zal ik trachten
voorstellen in dien geest in te dienen, maar ik denk er niet
aan, om, zoolang ik daar zit als eenling, mede de verant
woordelijkheid te dragen. Daar is geen kwestie van.
De Voorzitter. Maar voor Uw eigen stem toch wel?
De heer de la Rie. Natuurlijk, Mijnheer de Voorzitter,
voor wat ik zelf zeg en doe, wel. U kunt echter wel begrijpen,
dat aangezien wij een andere meening over het beheer dei-
bedrijven hebben dan onze tegenstanders in den Raad, wij er
niet aan denken, om de verantwoordelijkheid te dragen voor
een kapitalistisch beheerd bedrijf.
De heer Oostdam. Ik heb ook nog maar een paar korte
dingen te zeggen, Mijnheer de Voorzitter.
In de eerste plaats wensch ik de Duurtecommissie even te
verdedigen tegenover de aanvallen, waaraan zij van de zijde
van den heer van Stralen heelt blootgestaan. Die Commissie
heeft met den grootst mogelijken ijver haar taak aangevangen
om na te gaan, in hoeverre prijsopdrijving plaats heeft. Blijkt
haar, dat prijsopdrijving geschiedt, dan zullen Burgemeester
en Wethouders zeker niet nalaten daaruit hunne conclusies
te trekken, en zullen zij maatregelen nemen, bijvoorbeeld door
nog meer artikelen van gemeentewege beschikbaar te stellen.
Wanneer de Commissie tot de overtuiging komt, dat geen
prijsopdrijving plaats vindt, dan bestaat er mijns inziens geen
enkele reden, waarom zij een bepaalden stand in de gemeente,
die geen misbruik maakt van zijn positie, zou gaan benadeelen.
Ik geloof niet, dat dit verstandig zou wezen en dat de
winkeliers onder de Socialisten het gaarne zouden zien.
Ik heb ten volle vertrouwen in de actie van de Commissie.
Ik ben alleen wat minder heet gebakerd dan de heer van
Stralen. De Commissie is eerst een paar maanden aan het
werk en men kan toch geen ijzer met handen breken. De
heer van Stralen zal, evengoed als de overige leden van de
Commissie, er wel toe willen medewerken, dat zoo spoedig mo
gelijk een gunstig resultaat zal worden verkregen.
Toen ik dezen middag betoogde, dat de Socialisten verzui
men rekening te houden met de geestelijke belangen van de
menschen, werd door den heer de la Rie gezegd, dat een hon
gerige maag maling heeft aan geestelijke belangen. Dit zou
iets beteekenen, indien wij niet zouden letten op de materieële
belangen van de bevolking. Het tegendeel echter is waar.
Talloos zijn bijvoorbeeld de Christelijke instellingen, die be
doelen te zorgen dat er geen menschen met hongerige magen
zijn. Ik acht het overbodig deze instellingen op te noemen.
Ik wil er alleen de aandacht op vestigen, dat er geen enkele
Socialistische instelling bestaat, die daarvoor werkt. De Socia
listen willen hunne medemenschen wel goed doen, maar slechts
door middel van het geld uit de openbare kas. Zij zijn er
niet voor te vinden om daarvoor te tasten in eigen zak. Wij
hebben hiervan in den laatsten tijd nog een voorbeeld gezien.
De Socialisten hebben een mooi huis staan op de Heerengracht,
dat uitstekend zou kunnen worden ingericht tot verblijf voor
dakloozen. De S. D. A. P. bedankt er evenwel hartelijk voor
om dat gebouw daarvoor beschikbaar te stellen. De Socialis
tische fractie wil daarvoor wel een oud kavalje, dat het aan
kijken niet meer waard is, laten opknappen, maarvan
gemeentewege.
Het verwijt van den heer de la Rie, dat onze partij niet
zou zorgen voor de hongerige magen, behoeven wij ons der
halve niet aan te trekken. Wij zijn wel degelijk van meening,
dat de materieële belangen niet mogen worden verwaarloosd.
De heer de la Rie moet eens kennis zien te nemen van de
Bisschoppelijke voorschriften ten aanzien van loon en arbeids
duur bij al hetgeen van kerkelijke zijde wordt gebouwd. De
heer de Ia Rie schudt het hoofddat komt omdat hij daarvan
niets weet. Ik wil hem dan mededeelen, dat in de bestekken
van de Katholieke bouwwerken staat voorgeschreven, dat de
sociale positie van de werklieden in overeenstemming moet
zijn met de eischen des tijds. Hierdoor zal men wel een an
deren kijk krijgen op de wijze, waarop van Katholieke zijde
uit eigen zak gezorgd wordt voor de belangen van den werkman.
De heer Knuttel heeft van middag ondanks zijne gerust
stellende verklaring toch bij mij de gedachte doen opkomen:
wat een geluk, dat wij burgerwachten hebben. Hij heeft zonder
het te bedoelen een krachtig pleidooi gehouden voor de in
stelling van de burgerwachten door als zijne vaste overtuiging
te kennen te geven, dat de Communistische maatschappij
eerder tot stand zou komen, dan wij wel meenden. Wanneer
inderdaad het gevaar zoo dicht bij is, dan acht ik het zeer
gelukkig, dat wij burgerwachten hebben.
De heer Knuttel. De burgerwachten zullen toch niet in
staat zijn dit te veranderen.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik zou ook nog wel eene
enkele opmerking willen maken. De heer Pera je kunt dien
man niet altijd passeeren is wel erg ongelukkig in het
kiezen van zijne voorbeelden. Hij is nu weer terecht gekomen
in Duitschland en nu wil hij Nederland met Duitschland gaan
vergelijken. Hij zegt, dat onze partygenooten in Duitschland
niets nieuws hebben gepresteerd. Wat had hij dan wel ver
wacht van Duitschland, dat zoozeer tengevolge van den oorlog
heeft geleden? En terneer geslagen ligt?
Mijnheer Pera, U kunt Rusland met Duitschland niet ver
gelijken, want U weet wel dat de grond en wat daaronder is
in Rusland veel meer kan opleveren dan die in Duitschland.
Ik neem het den heer Pera hoogst kwalijk, dat hij altijd aan
komt dragen met Duitschland, en dai hij b.v. daar de burger
wacht gelijkstelt met de burgerwacht hier. De kwestie is n.l.
zoomen heeft daar pas een revolutie achter den rug en men
heeft te zorgen dat de vruchten daarvan niet verloren gaan.
Ik wil echter kort zijn, want ik wil graag naar huis. Ik
ben het met den heer Pera niet eens.
Met Uw uitlegging aangaande de Zondagswet, Mijnheer de
Voorzitter, kan ik evenmin meegaan, ln de laatste 15 jaren
is reeds tweemaal in Leiden voorgevallen, dat door den Burge
meester een optocht met muziek is toegestaan en nu is het
mij bekend, dat dit aan de Sociaal-Democraten en de moderne
vakbeweging geweigerd is. Het is hier alleen maar de kwestie,
dat twee verschillende menschen een en dezellde wet verschillend
toepassen.
De Voorzitter. Ik heb direct gezegd, dat Burgemeester en
Wethouders zich natuurlijk boven de partijen moeten stellen
en de wet derhalve uitvoeren zooals zulks behoort; het gaat
dus volstrekt niet tegen een bepaalde partij. Ik erken vol
komen, dat de wet verouderd is; maar wat de uitvoering van
de wet in deze gemeente betreft, hierbij kan ik mij tevens
beroepen op hetgeen de heer Cort van der Linden gezegd
heeft, die toch ook geen geestverwant van mij is, aan den
heer Kleerekoper in de Kamer«ofschoon echter de Zondagswet
eene antiquiteit is, zal van mij toch niet verwacht mogen worden,
dat ik aan de Burgemeesters een wenk zal geven, om die wet bui
ten toepassing te laten. Want een wet blijft toch een wet en het
zou een zonder lingen indruk maken, wanneer vanderegeerings-
tafel gezegd werd, dat men een wet niet behoefde te handhaven."
Dit betoog heb ik willen houden, omdat van de zijde van Uwe
geestverwanten een klacht is uitgegaan, ook tot den Minister van
Binnenlandsche Zaken, dat Burgemeester en Wethouders deze
wet partijdig zouden uitvoeren, en dat wraak ik volkomen. Men
kan meenen, dat die wet niet moet worden toegepast, wat
natuurlijk volkomen onjuist is, maar, wanneer gezegd wordt,
dat die wet door ons partijdig wordt toegepast, dan is dat
een absolute onwaarheid.
De heer Dubbeldeman. Dan wil ik nog even wijzen op de
uiting van den heer Wilmer betreffende den heer Wibaut.
Ik heb het recht over Wibant te denken, zooals ik wil. Er
is een tijd geweest, dat ook Wibaut anders over wethouders
zetels dacht, en zooals Wibaut er vroeger over dacht, denken