340 DONDERDAG 27 NOVEMBER 1919. De Voorzitter. Ik zou den Raad willen voorstellen dit adres te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders tot het uitbrengen van praeadvies. Wanneer er eene ver andering in de verordening wenschelijk is, dan zal deze evenwel eerst efïect kunnen sorteeren met ingang van het volgend belastingjaar, 1 Mei 1920. Wellicht dat Burgemeester en Wet houders met een voorstel tot wijziging zullen komen, mis schien ook niet. In dat laatste geval staat het den leden altijd nog vrij een voorstel te doen. Er is op het oogenblik evenwel geen periculum in mora, wanneer dit voorstel wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders. Op het oogenblik is er geene beslissing te nemen. Te zijner tijd komt deze zaak aan de orde en dan zal men deze kwestie goed onder de oogen kunnen zien. Aldus wordt besloten. 8°. Adres van de afd. Leiden van den Nederlandschen Bond van Werklieden in Openbare Diensten en Bedrijven, ter be koming van loonsverhooging en premievrij pensioen voor het gemeente-personeel. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders tot het uitbrengen van praeadvies, na gepleegd overleg met de algemeene werklieden-commissie. 9°. Idem als voren ter bekoming van een verhoogd subsidie voor het personeel der Gemeentewaag. Dit adres luidt als volgt: Leiden, 25 November 1919. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren. Geven met verschuldigde eerbied te kennen ondergetee- kenden, J. v. d. Hoeven en J. J. Limburg, respect, voorzitter, en secretaris van den Ned. Bond van Werkl. in Openbare Diensten en Bedrijven afdeeling Leiden, gevestigd alhier Vaartkade 8; dat door de geringe aanvoer aan de boter en kaas en varkensmarkten voor het personeel aan het Waaggebouw, het welk met de bediening dezer markten is belast de inkomsten belangrijk zijn verminderd; dat binnen afzienbaren tijd een verbetering dezer markten zeer zeker niet is te verwachten; dat deze werklieden van de voorheen door hen genoten uitkeering van het Steun-comite nu ook zijn uitgesloten; dat bovendien door de daling der geldswaarde de jaarlijk- sche subsidie van f 360.welke zij in totaal met 5 personen van gemeentewege genieten, niet meer die waarde vertegen woordigt van voorheen en dat daardoor de omstandigheden voor deze menschen zeer drukkend zijn; Redenen waarom zij Uwen Raad beleefd verzoeken te willen besluiten de jaarlijksche subsidie voor het personeel aan het Waaggebouw tijdelijk te verhoogen tot een bedrag van bijv. f 750.— en zulks totdat de tijden zich eenigszins gunstiger hebben gewijzigd, of totdat de markten haar gewoon aanzien weer meer hebben verkregen. 't Welk doende enz., J. v. d. Hoeven, Voorzitter. J. J. Limburg, Secretaris. De Voorzitter. De kwestie is deze, dat de bediening der Waag geschiedt door een gilde. Deze menschen staan in het geheel niet in relatie tot het gemeentebestuur; zij krijgen een subsidie om zich beschikbaar te houden, want dagelijksch werk aan de Waag hebben zij niet. Nu kan het wenschelijk zijn dat het subsidie wordt verhoogd, maar een dergelijk ver zoek dient uit te gaan van de belanghebbenden zelf. Het zou geen bezwaar zijn, dat de afdeeling Leiden van den Neder landschen Bond van Werklieden in Openbare Diensten en Bedrijven er om vroeg, wanneer de waagwerkers werkelijk deel uit konden maken van de bedoelde organisatie. Ik heb evenwel de statuten van dezen bond eens nagezien en nu is mij gebleken, dat voor hen geen plaats is in den bond, omdat zij niet worden be schouwd als te staan in gemeentedienst. Dit is ook zoo uit gemaakt door het bestuur van de Rijksverzekeringbank. Ik zou dan ook willen voorstellen dit request aan te nemen voor kennisgeving. Belanghebbenden kunnen dan een verzoek indienen om verhooging van het subsidie; te zijner tijd kunnen wij dat verzoek dan onder de oogen zien. Het is eene louter formeele kwestie, maar ik acht het gewenscht, dat, om ver warring te voorkomen, wij vasthouden aan het recht van petitie, zooals dit in de Grondwet is geregeld. De Bond heeft met deze zaak niets te maken; het is dus beter, dat belang hebbenden zelf een verzoek richten tot den Raad om ver hooging van het subsidie. Ik stel dan ook voor dit adres aan te nemen voor kennisgeving. De heer van Stralen. M. d. V. Ik zou er mij wel mede kunnen vereenigen, wanneer U voorstelde om dit verzoek te behandelen bij den betreflenden post der begrooting. Ik ben er evenwel tegen om dit verzoek eenvoudig voor kennisgeving aan te nemen. De Voorzitter. U kunt deze zaak ook bij de begrooting ter sprake brengen. De heer van Stralen. Ik acht het beter thans een enkel woord over deze kwestie in het midden te brengen. Ik "ben het niet met Uwe conclusie eens. U grondt Uwe conclusie hoofdzakelijk hierop, dat deze menschen niet thuis behooren in den Boud van gemeentepersoneel. De Bond van gemeente- personeel heeft evenwel als iedere andere Bond het recht om zelf uit te maken, wie men in den Bond wil opnemen. Dat is eene quaestie van organisatie, waar Burgemeester en Wet houders niets mede te maken hebben. Er komt nog bij, dat al staan deze menschen niet in gemeentedienst, zij toch wel degelijk betrokken zijn bij de gemeentefinanciën. In de be grooting is wel degelijk eene post voor subsidie voor deze menschen uitgetrokken. Wanneer deze menschen lid zijn van de organisatie van gemeentepersoneel, dan ligt daarin toch opgesloten, dat de organisatie het recht heeft voor deze men schen op te komen om ook voor hen eene verbetering in hun toestand te verkrijgen. Nu is er geen andere weg dan zich te wenden tot den Raad met een adres om de subsidie van deze menschen te verhoogen. Ik geloof dan ook zeer zeker, dat de Bond van gemeentepersoneel het recht heeft voor deze Waagwerkers op te treden. De Voorzitter. Ik meen reeds gezegd te hebben, dat ik de statuten van den Bond heb nagezien. U hebt volkomen gelijk, waar U zegt, dat iedere Bond het recht heeft te bepalen op welke voorwaarden men lid van dien Bond kan worden; nu zijn de voorwaarden om lid te worden van den Bond van gemeentepersoneel vastgesteld in artikel 2 van de statuten, welk artikel aldus luidt »De Bond heeft ten doel: de verschillende in Nederland gevestigde werklieden, beambten en jeugdige werklieden, zoowel mannelijke als vrouwelijke, vast of tijdelijk werkzaam bij een der takken van gemeente-, provincie- of staatsdienst, alsook in bedrijven, van maatschappelijk-monopolistisch of hygiënisch karakter, welke gemeenlijk door bovengenoemde lichamen worden gedreven, in één bond te organiseeren, ter verkrijging van betere arbeids- en levensvoorwaarden." De statuten maken het dus niet mogelijk, dat deze men schen lid zijn van den Bond van gemeentepersoneel; dat nu de Bond gemeend heeft op te moeten komen voor de be langen van deze menschen, daaroyer zal ik den Bond niet hard vallen, maar formeel is het niet in orde. Belanghebben den moeten zich met een verzoek richten tot den Raad en niet de Bond. De Bakkersbond en de Vereeniging voor Zuigelingenzorg zouden dan ook wel kunnen gaan vragen om verhooging van het subsidie voor het personeel van de Waag. Men zou op deze wijze de grootst mogelijke ver warring krijgen. Ik heb er niets tegen, dat deze menschen zelf een verzoek richten tot den Raadin artikel 8 der Grondwet staat toch duidelijk: »Ieder heeft het regt om verzoeken, mits schriftelijk, aan de bevoegde magt in te dienen. Elk verzoek moet door den verzoeker onderteekend zijn. Onderteekening uit naam van anderen kan alleen geschieden krachtens schriftelijke, bij verzoek overgelegde volmagt. Wettig bestaande ligchamen kunnen aan de bevoegde magt verzoekschriften indienen, doch alleen over onderwerpen tot hunnen bepaalden werkkring behuorende." Men moet derhalve de statuten raadplegen om te weten wat de onderwerpen zijn die tot hun bepaalden werkkring behooren. Wanneer in de statuten stond, dat ook lid van den Bond konden zijn, die arbeiders, die direct of indirect sub sidie ontvangen van de gemeente, dan zou er geen bezwaar zijn, dat de Bond voor deze menschen een verzoek bij den Raad indiende. Het is hier evenwel eene quaestie van orde. U kunt deze zaak ter sprake brengen bij de begrooting, maar dit request dient te worden aangenomen voor kennisgeving. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik ben het volmaakt met U eens. In- hetgeen de heer van Stralen heeft gezegd, ligt opge sloten, dat de Bond hier opkomt voor zijne leden. Nu heeft de Bond natuurlijk het recht om op te komen voor zijne leden. De zaak staat hier evenwel eenigszins anders. Wij hebben hier te maken met een gilde en nu moet het bestuur van dat gilde een verzoek om verhooging der subsidie richten aan den Raad. De Voorzitter. Dat is juist hetgeen ik gezegd heb. Wij moeten ons houden aan de Grondwet. Het is ieder evenwel geoorloofd om de kwestie van de Waagwerkers ter sprake te f

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 2