DONDERDAG 27
NOVEMBER 1919.
365
kunnen begrijpen, dat men iemand, al is men het niet met
hem eens, toch kan waardeeren en zijne waardeering kan
uitspreken zonder dat daarin ligt opgesloten een element van
onoprechtheid. Ik heb daarmede absoluut geen smet willen
werpen op de vertegenwoordigers van de S. D. A.P. Ik heb
slechts geconstateerd, naar aanleiding van eene interruptie,
dat de vertegenwoordiger van de Communistische partij, vol
komen consequent handelde, in tegenstelling met de Socia
listen, doordat hij niet alleen een wethouderszetel weigerde,
maar ook heeft geweigerd deel uit te maken van een of andere
Raadscommissie. Toen is mij voor de voeten geworpen: word
dan ook lid van de Communistische Partij. Ik heb daarop geant
woord, dat men lijnrecht tegenover een vertegenwoordiger van
een bepaalde partij kan staan, terwijl men toch hem als persoon
kan waardeeren, zonder het met zijne beginselen eens te zijn. En
om het aan te toonen, waarom ik den vertegenwoordiger van
de Communistische partij tot op zekere hoogte kan waardeeren,
heb ik enkele feiten genoemd.
En daarbij is mij de heer van der Pot, bijgevallen. Ik ben
benieuwd, of de waardeering, door den heer van der Pot
uitgesproken, eveneens door den heer Knuttel zal worden
verdacht gemaakt. De heer van der Pot heeft gezegd, dat de
rede van den heer Knuttel zeer aangenaam was te hooren
om vorm en inhoud, en, dat, wat de leden van de S. D. A. P.
hebben gezegd, slechts een zwakkere weerschijn was van
hetgeen hij in het midden heeft gebracht. Het doet mij altijd
persoonlijk veel genoegen, als ik een politieken tegenstander
kan waardeeren, in zooverre hij te waardeeren is, wat aangaat
de goede elementen, die in zijne voorstellen schuilen. Dank
U, Mijnheer de "Voorzitter.
De heer Groeneveld. M. d. V. Ik zal slechts enkele dingen
nog uit het debat opvisschen. In de eerste plaats heeft de
heer Wilmer gezegd, dat het een wensch van onze kiezers
was, dat wij een wrethouderszetel zouden aanvaarden. De heer
Wilmer is zeker gedachtenlezer, want hoe kan hij weten, hoe
onze kiezers daarover denken? Dat begrijp ik niet. Dat weten
wij zelfs niet. Het is mogelijk, mijnheer Wilmer, dat dat
aan het groote aantal Katholieke kiezers, die op rood hebben
gestemd, hebt gevraagd, maar wij zijn niet gewoon onzen
kiezers de biecht af te nemen. Echter, wij veronderstellen,
dat U het evenmin weet.
De heer Knuttel heeft gezegd, dat wij ten opzichte van
hel aanvaarden van wethouderszetels niet principieel waren,
en hij heeft ons in het algemeen gevraagd, of wij bijvoorbeeld
na de eerstvolgende verkiezingen wel een wethouderszetel
zouden aanvaarden. Dat weet ik niet; dat is geen principieele
kwestie voor ons, dat is gewoon een tactische kwestie, het
hangt van omstandigheden af, en dat is een zaak, die door
onze ledenvergadering wordt uitgemaakt. Ik weet niet, en
niemand van ons weet, hoe onze ledenvergadering daarover
dan zal denken. De heer de Lange heeft gezegd, dat hij
herinnerd is geworden aan zijn eigen partij in haar opkomst.
Die partij heeft ook moeten vechten voor haar plaats, juist
zooals wij dat moeten doen. Wij zijn daarvoor echter niet
bang. Wij hebben steeds het kapitalisme moeten bevechten
en wij zijn bereid nog langer te vechten. Wij hebben daar
voor een groot deel van ons leven besteed en elke minuut
die wij over hebben, zullen wij dat nog doen. Alleen moet
ik zeggen, dat Uw partij de S. D. A. P. niet in alle opzichten
erkent. Ik heb vanmiddag enkele staaltjes genoemd, waaruit
blijkt, dat dat niet het geval is. Ik heb bij voorbeeld het geval
genoemd, dat, van de 48 Commissieleden, die benoemd moesten
worden, de S. I). A. P. er slechts 8 heeft gekregen, dat is
ongeveer de helft van waarop zij recht had, en dat is gedaan
door Uw partij. Bijna in geen enkele van de Gemeentelijke
Commissies zitten Sociaal-Democraten. In de de Commissies,
waarbij vakvereenigingsbelangen betrokken zijn, hebben onze
vakvereenigingen geen vertegenwoordigers en toch tellen onze
vakvereenigingen 4300 leden en dus meer leden dan alle
andere vakvereenigingen te zamen. Dit is wel een bewijs, dat
wij nooit erkend zijn. Ik betwist dus ten sterkste, dat wij
ooit erkend zijn geworden.
Dan heeft de heer de Lange gezegd, dat de schuld voor
de slechte gemeentefmanciën mede op ons moet worden afge
wenteld, omdat er Sociaal-Democraten in de Kamer zitten,
die het recht van initiatief hebben, en die dus- kunnen voor
stellen de rijkswetten tot verbetering van de gemeentefmanciën
te wijzigen.
Mijnheer de Voorzitter, dat is er toch wel vlak naast. Het
gaat er niet om of men het recht van initiatief heeft, maar
of men de macht heeft, en onze Kamerleden hebben in de
Kamer niet de macht, maar de rechtsche Kamerleden hebben
daar wel de macht. Stel je voor, wij hebben hier ook het
recht van initiatief, en alles wat in de Gemeentelijke veror
deningen staat, vinden wij niet goed.
Stel je voor, dat wij bij alle zittingen van ons recht van
initiatief zouden gebruik maken en een reeks van voorstellen
zouden indienen, waarvan wij toch van te voren zouden weten,
dat zij zouden worden verworpen. Dan zou dit worden be
schouwd als sabotage. Wanneer men dit verlangt, dan willen
wij daarmede wel eens eene Raadsvergadering stuk maken.
De heer de Lange meent het onze Socialistische Kamerfractie
ten kwade te moeten duiden, dat zij geen voorstel daartoe
heeft gedaan. Ik meen evenwel, dat wij het de rechtsche
Kamerfractie kwalijk moeten nemen, dat zij niet met een
dergelijk voorstel is gekomen, waar zij in staat was dat
voorstel te doen aannemen. De heer üostdam heeft gezegd,
dat de rechtsche partijen ten opzichte van de samenstelling
van de grenswijzigingscommissie zoo welwillend zijn geweest.
Ik moet dat evenwel betwisten. De eenige concessie, die de
rechtsche partijen hebben gedaan, is deze, dat zij aan de
S. D. A. P. en aan de Communistische Partij te zamen slechts
5 zetels hebben willen toekennen van de 25, terwijl die 2
partijen volgens evenredigheid recht hadden op 8 zetels. Dit was
nu wel op zichzelf niet zoo erg gewichtig, want de geheele
Commissie beteekende niet veel, maar het ging om de eer
van onze Partij en wij konden er dan ook geen genoegen
mede nemen, dat wij 5 zetels zouden ontvangen, waar wij
recht hadden op 8. Hieruit blijkt evenwel, dat de rechtsche
Raadsleden ons niet hebben erkend. Ik heb naar de juistheid
van wat ik hier mededeel, geïnformeerd en men heeft mij
verzekerd, dat rechts niet meer dan 5 zetels aan de 2 genoemde
partijen heeft willen geven. Men heeft Bernstein aangehaald,
die gezegd zou hebben, dat men de belasting niet onbegrensd
kan heften. Wanneer hij niets anders gezegd heelt, dan be
hoeft men daarvoor nog geen Bernstein te zijn, want iedereen
weet dat men tenslotte aan belasting niet meer kan opbrengen
dan 100% van het inkomen. Ten opzichte van de uitvoering
van de Zondagswet heeft de heer Heemskerk gezegd, dat deze
moet blijven in overeenstemming met de Christelijke levens
opvatting. Het is wel wonderlijk, dat een dergelijke uitspraak
komt van de zijde der Katholieken. Ik heb er op gewezen,
dat het beneden den Moerdijk iederen Zondag kermis is. Daar
wordt de Zondagswet dus niet zoo toegepast al hier. Zijne
partijgenooten in het Zuiden denken er anders over dan de
heer Heemskerk. Verder heeft de heer Heemskerk het gehad
over de hechtheid van de rechtsche partijen en over de
Christelijke solidariteit. Het komt mij evenwel voor, dat die
solidariteit wel wat erg wereldsch is, want voor het hierna
maals verwijzen zij elkander naar de hel.
Het is mij niet erg duidelijk, wat een dergelijke solidar iteit is.
De heer van der Pot heeft het gehad over de financiën en
heeft gevraagd, waar wij met onze verantwoordelijkheid heen
moeten, als het nu eens vast loopt met de financiën, en als
de tegenwoordige Wethouders voor hun baantje zouden be
danken. Ja, Mijnheer de Voorzitter, als het de schuld is van
de christelijke Rijksregeering, dat het hier vastloopt met de
financiën, zullen wij er ook voor passen. Dat is nog al een
voudig. Als het echter zoover komt, zal de Rijksregeering
heusch wel ingrijpen. Zoo ver komt het niet. De heer Pera
is weer voor den dag gekomen met zijn nachtmerrie van de
roode gemeenten, maar die zijn er niet zooveel en hij zal
daarmede waarschijnlijk bedoelen Zaandam. Hij heeft het ge
had over de roode gemeenten, waar het met de financiën
heelemaal mis is. Nu kan hij geen enkele andere gemeente
bedoeld hebben dan Zaandam. Er zijn nog wel een paar andere
kleine gemeenten in ons land, die een rood bestuur hebben,
maar daar zal hij wel niet speciaal het oog op gehad hebben.
Ik had iets dergelijks verwacht en heb daarom bij mij een bro
chure van Duys: »Rood Zaandam", geschreven in Mei 1919.
In die brochure staat, dat zoolang de Sociaal-Democraten aan
het bewind zijn, de belasting in Zaandam nog niet is verhoogd.
Er staat ook een citaat in uit de officieele raadsnotulen en
volgens die notulen van 27 October 1917, heeft de Roomseh-Katho-
lieke heer van Velsen gezegd»Men heeft gesproken van wanbe
heer; doch spreker sommeert dat waar te maken en uit een
krachtig protest tegen dien laster. Niet alleen de Sociaal-Demo
craten, maar allen zijn verantwoordelijk, want wij allen hebben de
uitgaven goedgekeurd." Dan is volgens de officieele notulen
van 25 October 1917 in den Zaandamschen Raad het volgende
gesprek gevoerd tusschen wethouder Duys en den anti-revo-
lutionnairen heer Baas:
»De heer Duys: Maar mijnheer Baas, waar blijft U. dan als
anti-revolutionnair, wanneer onder andere uw christelijke pers
zoo liegt en lastert als zij steeds tegen ons Sociaal-Democra
tisch bewind doet? Waarom spreekt U, die beter weet, dat
dan niet eens tegen in uw eigen pers?"
»De heer Baas: Dan had ik wel dagwerk."
Het blijkt dus wel, dat het met dat wanbeheer in de ge
meente Zaandam wel losloopt, althans de partijgenooten van
den heer Pera zijn er nogal over tevreden. Bovendien heeft
kort geleden Wethouder Duys uitgerekend, dat de financiën
van de gemeente Leiden veel slechter waren dan die van de
gemeente Zaandam.
De heer van der Pot. Dat is absoluut mis; dat berust op
een fout in de Rotterdammer.