362 DONDERDAG 27 NOVEMBER 1919. zij gal eene belangrijke beperking van de autonomie van de gemeenten, maar juist hierdoor is het mogelijk geweest een sociaal doel te bereiken, dat anders zeer zeker in vele ge meenten in de verdrukking zou zijn gebleven. De beperking van de autonomie van de gemeenten werkt derhalve lang niet altijd anti-democratisch, maar stuwt de gemeenten vaak een weg op, dien zij, vrijgelaten, zeer zeker niet zouden zijn gegaan. Om nu met een enkelen pennestreek die beperking te gaan schrappen, lijkt mij toch werkelijk wat heel zonder ling. Ook bij de tegenwoordige samenstelling van menigen Raad acht ik het juist gewenscht, dat er een dergelijke prikkel van Rijkswege is, omdat daar anders zonder die stuwkracht weinig of niets op sociaal gebied zou gebeuren. Dat is door den heer Knuttel uit het oog verloren. Ik begrijp natuurlijk wel, wat de heer Knuttel bedoelt. Dat is dit, dat in de ge meenten, waar men eenigszins den kant opgaat, dien de heer Knuttel gewenscht acht, men er naar verlangt, dat die beperkingen van de autonomie van de gemeente, die daar soms remmend kunnen zijn, verdwijnen. Dat voorbehoud heeft hij evenwel in zijne motie niet neergelegd. Maar de motie zelf strekt zoodoende ten bewijze, dat Leiden behoort tot die gemeenten, waar men ook naar den voorsteller reeds den goeden kant op gaat en dat mag dan wel worden beschouwd als het beste compliment, dat wij van deze zijde kunnen ontvangen. Hiermede, Mijnheer de Voorzitter, wil ik mijn opmerkingen bij de algemeene beschouwingen sluiten. De heer Pera. M. d. V. De heer de Lange heeft mij van iets beschuldigd, ten opzichte waarvan ik mij zou willen verantwoorden. Hij heeft er aan herinnerd, dat er twee Wet houders zijn geweest, die gestemd hebben voor het voorstel, dat aan de gemeente f 90.000.heeft gekost en hij heeft gezegd, dat deze Wethouders geen reden hebben opgegeven, waarom zij voor dat voorstel hebben gestemd, terwijl zij zich toch homogeen hadden verklaard met het voorstel van Burge meester en Wethouders. Ik wil niet breedvoerig op de toedracht van deze zaak ingaan, maar ik wil alleen verklaren, dat ik en ook mijn medeschuldige, heb gestaan voor een keuze, wat wij nu wel het beste achtten, wetende, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders geene meerderheid zou vinden in den Raad. Toen hebben wij gemeend, dat het de voorkeur verdiende, dat de gemeente een last zou krijgen te dragen van f 90.1)00.in plaats van een last van ƒ140.000. a f 150.000.—. Daar loopt eenvoudig de kwestie over. Overigens laat ik dat punt rusten en is het mij voldoende door deze mede- deeling de houding te hebben gemotiveerd. Een enkel woord wil ik zeggen naar aanleiding van hetgeen door een paar heeren gezegd is. Over de wethouderskeuze zou ik hoegenaamd niet spreken, wanneer het niet was, dat mijn naam zoo met nadruk genoemd is geworden, ja, dat er eigenlijk gezegd is, dat ik een toestand van veroudering ingetreden ben. Ik heb er zells uit moeten afleiden, dat de heer Dubbeldeman het voor zich gewenscht acht om niet oud te worden, omdat hij dan in de samenleving niet meer kan mee doen. Enfin, dat kunnen wij op het oogenblik daar laten. Dat wil ik wel ver klaren, persoonlijk heb ik naar het wethouderschap geen vinger uitgestoken en geen haar op mijn hoofd heeft er aan gedacht, dat ik Wethouder zou worden. Ik heb het dan ook niet eerder geloofd, dan toen ik het was. Wat het oordeel van den heer Sijtsma in deze kwestie betreft, moet ik eerlijk zeggen, dat dat oordeel bij mij niet hoog staat aangeschreven. Ik heb hier vele jaren met den heer Sijtsma gezeten en de vraag is o zoo dikwijls bij mij op, gekomen: Wat man is dat nu feitelijk? Is hij nu democra tisch, vooruitstrevend of uiterst conservatief? Van allerlei dingen hebben wij hier van den heer Sijtsma gehad. Verder heeft hij Burgemeester en Wethouders een Seiten- hieb gegeven, dat zij er thans wel aan denken, om te komen met een voorstel tot het invoeren van een straatbelasting. Eenige jaren geleden had men dat al voorgesteld, maar vond het bij Burgemeester en Wethouders geen steun. Van het spreekwoord echter, dat, wanneer het getij verloopt, men de bakens moet verzetten, schijnt de heer Sijtsma nooit gehoord te hebben. De heer Groeneveld verlove mij ook,, dat ik een enkele opmerking maak. Destijds heb ik reeds geconstateerd om iets onaangenaams te zeggen ligt nooit in mijn bedoeling dat hij heeft gezegd: wij willen de Socialistische richting in de gemeentepolitiek. Mijne heeren, het is bij ons alleen maar de vraag, wat men daaronder verstaat. Ik heb daarnaast al eens gezegd, dat Burgemeester en Wethouders er ook op zijn aangewezen, om uit de ondervinding te leeren en om de geschiedenis te beoordeelen, ten einde na te gaan wat hier en daar plaats heeft. Gaan wij nu eens kijken naar de plaatsen waar de Socialisten in den Gemeenteraad in de meerderheid geweest zijn of waar zij het nog zijn, en wat zij tot stand gebracht hebben, dan kan kortweg geconstateerd worden, dat iets nieuws, waardoor het welzijn der maatschappij werd bevordeid, nergens door hen tot stand gebracht is kunnen worden, en dat het eenige resultaat van hun optreden is geweest, een aanzienlijke vermeerdering van de schulden der gemeente. Mijne heeren, de zaken te leiden in zulk een richting, daar deinst ook het tegenwoordig College van Burge meester en Wethouders in Leiden voor terug. Het ziet in die richting geen heil, maar wel groot gevaar. Wanneer men komt met voorstellen tot het doen van allerlei uitgaven, om den toestand in de samenleving te verbeteren, en tegelijk de bronnen aanwijst waarop op doeltreffende wijze de kosten gedekt kunnen worden, dan is er mogelijkheid om tot daden te komen. Ik geloof dat er niemand in den Raad is, die zulke voor stellen niet met vreugde zou begroeten. Wanneer er een middel is te vinden, dat aan de samenwerking van de ver schillende partijen ten goede kan komen, en waardoor in de bestaande toestanden verbetering wordt gebracht, dan moet het aller begeerte zijn, dat doel te bereiken. Een paar dagen geleden heeft men kunnen lezen dat er in Duitschland over geklaagd is geworden, dat men nu al reeds sedert een jaar verkeert in een geheel nieuwen toestand, maar dat er op nog geen enkel voortbrengsel van de nieuwe richting kan worden gewezen, waardoor de belangen van de Maatschappij zijn behartigd geworden. Met dit teleurstellend resultaat moet men wel rekening houden. De levensomstandigheden zijn er schrikwekkend. Nu heeft de heer Dubbeldeman gezegd: »wij pleiten voor de Arbeidersklasse", maar het kan de arbeidersklasse op zich zelf nooit goed gaan, wanneer het ook de andere klassen der Maatschappij niet goed gaat. Vandaar dat het streven om slechts op te treden in het belang van de arbeidersklasse, zelfs voor de arbeiders tenslotte moet uitloopen op ellende; wanneer men niet er naar streeft de belangen van de geheele samenleving te bevorderen. Er is gesproken van eene ver dachte houding door den heer Knuttel. In dit verband wil ik wijzen op wat van Socialistische zijde in »Het Volk" ge schreven is over de staking in Engeland. Eerst las men in »Het Volk" het volgende: «Hunnerzijds hebben de arbeiders nu enkel looneiscben gesteld. Maar behalve dat een verder strekkend program, dat o.a. socialiseering van de spoorwegen bevat, door haar is opgemaakt, moet de organisatie weten, dat haar werkstaking een politieke worp van zeer groote draagkracht is... Ondanks of zelfs juist wegens de economische of ondergeschikte aanleiding, draagt het conflict een hoogst ernstig politiek karakter." Toen dit geschreven werd door »Het Volk", was de toestand van dien aard, dat men nog hoop'e, dat de stakers het zouden winnen. Het optreden van de Engelsche Regeering had even wel tot gevolg, dat men inzag, dat de stakers hun doel niet zouden bereiken en toen las men in Het Volk" het volgende: «Het meest treilende is het algemeen verzet, dat de staking wekt in alle kringen, die niet. onmiddellijk bebooren tot de arbeiderswereld. De Engelsche regeering heeft dadelijk den strijd hoog ingezet, en de staking genoemd een aanslag op den Staat. Dit is niet anders dan bedrog; als ooit een staking zich tot louter economische eischen bepaalde, dan was het deze." Dus eerst wordt gezegd, dat de staking een hoogst ernstig politiek karakter draagt en een politieke worp was van zeer groote draagkracht, en een paar dagen later wordt gezegd, dat de staking geen aanslag op den Staat is en zich bepaalt tot enkele economische eischen. Mijne heeren, het is er mij niet om begonnen em onaangename critiek te oefenen, doch om de tegenstrijdige verklaringen, die wij gedurig te hooien krijgen is wel de vraag gewettigd: Zijn de woorden, die van die zijde uitgesproken worden wel ter goeder trouw? Men kan wel zeggen, dat er destijds hoegenaamd geen gevaar in Nederland was, en dat al de maatregelen toen genomen om de ellende te voorkomen, onnoodig zijn geweest, maar laat ik den heeren even opmerken, dat, wanneer zij ons hier aan vallen over de instelling en de oprichting van een burger wacht, daarmede hier nog maar precies wordt gedaan, wat de Socialisten in Duitschland doen. Duitschland zit op het oogenblik vol burgerwachten en juist omdat men een heele hoop menschen onder het publiek niet vertrouwen kan, heeft men organisaties gevormd die er op berekend zijn om de regeering te steunen. Wat wij hier dus op het oogenblik doen, wordt elders door hun eigen partijgenooten gedaan en ik meen dat zij volkomen gelijk hebben. Wanneer men zal regeeren, moet men gesteund worden door een zoodanige macht, dat men staande kan blijven, want er zwerven allerlei elementen rond, om den boel te bederven en de orde te verstoren en daar schieten wij hoegenaamd niet mee op. De heer Sijtsma. Behoor ik daar ook bij, Mijnheer Pera? De heer Pera. M. d. V. Dat moet de heer Sijtsma voor zichzelf maar beslissen. De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou gaarne een enkel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 24