DONDERDAG 27 NOVEMBER 1919. 359 maar U kunt niet verlangen, dat U daarop antwoord zal gegeven worden. De heer van Stralen. Dat is juist. Ik heb dat niet in de secties ter sprake gebracht, maar ik meen toch, dat dit geen bezwaar kan zijn, om daarover hedenavond te spreken. In de eerste plaats heeft de heer Heemskerk ook gelegenheid daartoe gehad en ik geloof dus dat ik daartoe hetzelfde recht mag hebben De heer Heemskerk. Ik heb dat recht niet gehad. De heer van Stralen. In de tweede plaats is er geen enkel bewijs, dat daarover niet in de secties is gesproken, want er zijn wel meer punten die niet in het verslag besproken zijn geworden en die toch in de sectievergaderingen zijn ter sprake gebracht, ook mijnerzijds. Ik wil er bijvoorbeeld op wijzen, dat, bij het punt waar gesproken werd over het in voeren van een straatbelasting, er mijnerzijds is gezegd, dat, als het ooit moest komen tot de invoering van een straat belasting er absoluut voor dient gezorgd te worden, dat die belasting niet zou drukken op de huurders van kleine woningen en dat er voor gezorgd moest worden, dat die pas werd ingevoerd voor woningen boven een zekere huurwaarde, waarmede dan bereikt zou zijn, dat de arbeidersklasse, van die belasting althans gevrijwaard bleef. Dat is toch onzer zijds in de secties naar voren gebracht en toch is daarvan in het rapport niets te vinden. Is dat niet een bewijs, dat meerdere zaken niet in het antwoord van Burgemeester en Wethouders tot uiting zijn gekomen? De Voorzitter. Mag ik U even zeggen, dat U het mis heeft. Waarvoor dient toch een behandeling in de afdeelingen? Natuur lijk tot voorbereiding der mondelijke behandeling in den Raad. Wanneer er iets in de afdeelingen behandeld is, dan kan dat ook in de openbare vergadering ter sprake komen in de afdeelingen toch worden de zaken voorbereid zonder behoorlijke voorberei ding lijkt mij een debat onvruchtbaar. Het is natuurlijk wat anders als alleen een opmerking wenscht te maken; wilt IJ teroops een opmerking maken, dan kan ik U dat niet verhinderen, maar dan krijgt U van Burgemeester en Wethouders geen antwoord. De heer van Stralen. Het is mij niet bepaald om een antwoord te doen, want ik stel mij voor, dat dit toch negatief zou zijn. Daarom kan ik gerust zeggen dat wij geen antwoord verlangen. In andere plaatsen echter, Mijnheer de Voorzitter, is dat anders. In den Haag bijvoorbeeld hecht men wel dege lijk belang aan de kwestie van de instelling van een perma nent levensmiddelenbedrijf en zijn er vele voorstanders van te vinden in den Gemeenteraad. Ik vrees echter, dat dat in den Leidschen Raad niet het geval is en ik wil deze kwestie dus alleen ter sprake brengen, om ons standpunt daartegen over uiteen te zetten. Ik zal ook, Mijnheer de Voorzitter, zooals de heer Heemskerk was, kort zijn. Ik wil alleen even zeggen, dat ik meen, dat het gemeentebestuur van Leiden heelt te volgen het voorbeeld, dat door gemeentebesturen van andere plaatsen van ons land in den laatsteri tijd is gegeven. Ik geloof dus, Mijnheer de Voorzitter, dat wij ter zake van de levensmiddelenvoorziening een anderen koers moeten inslaan. Juist den laatsteri tijd is duidelijk gebleken, dat de prijs opdrijving die gedurende den oorlog heeft plaats gehad, niet tot staan is gekomen, maar nog steeds wordt voortgezet. Het is noodzakelijk, dat het Gemeentebestuur doet wat mogeiijk is om te zorgen, dat de ingezetenen tegen een behoorlijken prijs zich hunne benoodigdheden kunnen aanschaffen. Ik wil er op wijzen, dat eenige maanden geleden door Burgemeester en Wethouders is ingesteld eene Duurtecommissie. Deze Commissie had een bepaalde opdracht gekregen. Zij had te onderzoeken in hoeverre de menschen zich schuldig maakten aan prijsopdrijving. Wanneer er een geval aan de Commissie bekend werd, was het haar taak Burgemeester en Wet houders te adviseeren bepaalde maatregelen te treffen. Nu deze Commissie eenige maanden heeft gewerkt, moet ik als mijne meening te kennen geven, dat deze Duurtecommissie niet heeft bereikt, wat Burgemeester en Wethouders zich er oorspronkelijk van hadden voorgesteld. Jk mag dus aannemen, dat het de bedoeling van Burgemeester en Wethouders is geweest, te trachten voor de Leidsche ingezetenen een prijs verlaging te bewerkstelligen. Daarvan is evenw*el nooit sprake geweest en wel hierom, omdat de Duurtecommissie slechts een beperkte opdracht heeft gekregen, waardoor zij niet in staat is geweest iets positiefs tegen de prijsopdrijving te doen. Nu is de Duurtecommissie in overleg getreden met ver schillende organisaties van handelaren en winkeliers. Er hebben verschillende besprekingen plaats gehad en als om strijd hebben de winkeliers verklaard, dat de schuld niet bij hen ligt, maar dat deze moet worden gezocht bij de groot handelaren en dat zij volkomen vrij uitgingen. Laten wij eens aannemen, dat het juist is, dan vraag ik mij af, wat dan het positieve nut is van een dergelijke Duurtecommissie. Zij heeft weliswaar getracht te werken in de richting van prijsver laging, maar zij is daarin niet geslaagd. Ik ben van meening, dat het gemeentebestuur er niet mede kan volstaan te trachten op de een of andere wijze een prijsverlaging tot stand te brengen, maar dat zij verplicht is, wanneer het op die wijze niet gaat, verstrekkende maatregelen te nemen, want men mag zich niet bepalen tot het onderzoek naar de vraag, wie in dezen schuld heeft. Wanneer het nu aan de Commissie blijkt, dat de winkeliers niet de oorzaak zijn van de hooge prijzen, maar de oorzaak moet worden gezocht bij de groot handelaren, dan staat cp het oogenblik de Duurtecommissie geheel machteloos. Ik ben van meening. dat men een middel moet vinden om deze prijsopdrijving tegen te gaan. Ik acht het in het belang der gemeentenaren om een prijsverlaging door te voeren, al zal bij het treffen van een dergelijken maatregel een zekere groep van gemeentenaren in de ver drukking komen en nadeel lijden. Ik kan mij voorstellen, dat, wanneer de gemeente er toe overgaat een zeker artikel aan te voeren en van gemeentewege te verkoopen, hierdoor een bepaalde groep van handelaren de dupe zal worden. Dit neemt evenwel niet weg, dat het belang van de verbruikers het grootst is en dat wanneer de belangen van een .zeer groote groep gemeentenaren geschaad worden door een kleine groep, er geen reden bestaat om maatregelen hiertegen na te laten. Wanneer wij overgaan tot het beschikbaar stellen van levensmiddelen tegen een behoorlijken prijs, dan zullen wij meer bereiken dan de maatregelen door de Duurtecommissie getroffen. Ik wil slechts wijzen op den groenteverkoop. De gemeente is er toe overgegaan om van gemeentewege groenten te doen verkoopen, maar dit is geschied op een wijze, die ons reeds van te voren kon doen zien dat deze maatregel op een mislukking zou uitloopen, terwijl wij in Den Haag zien, dat de groenten vei koop van gemeentewege een behoor lijk resultaat heeft opgeleverd. Daar zien wij, dat de gemeente hier volstaat met een paar onoogelijke gelegenheden. Op de Garenmarkt bijvoorbeeld wat is dat voor een hok? worden groenten verkocht van gemeentewege op een wijze waardoor de ingezetenen niet aangemoedigd worden om zich van die groenten te voorzien. Ik wil hiermede alleen maar zeggen, dat, als zij iets wil doen, zij het dan ook goed moet doen. Laat zij dan, zooals in Den Haag is gebeurd, een halbedrijf inrichten; laat zij in ver schillende straten, tentjes oprichten zooals er in Den Haag staan en laat zij dan op bepaalde uren van den dag niet één soort groente maar alle soorten groente verkrijgbaar stellen voor elkeen. Ik maak mij sterk dat er dan meer gebruik van zal worden gemaakt als tot op het oogenblik. De publicaties bijvoorbeeld over den groenteverkoop zijn van dien aard, dat zeker half Leiden niet weet, dat er gemeentelijke groente verkoop bestaat. Als men geregeld publicaties plaatst op een wijze die meer de aandacht trekt van de ingezetenen, dan zal dat anders en beier gaan. Zoo komt het mij voor, dat het ook die richting uit moet met de andere artikelen, omdat het belang der ingezetenen voorop moet staan. Het gemeente bestuur kan daaraan heel wat doen. Men heeft den aanvoer en aankoop vari Amerikaansche schoenen een goeden maatregel genoemd. De Leidsche schoenwinkeliers zouden echter het liefst den verkoop van die schoenen hebben gesabotteerd. Zij hebben dan ook getracht den verkoop van de Amerikaansche schoenen in eigen handen te krijgen, waarvan het gevolg zou zijn geweest, als dat gelukt was, dat die verkoop een totaal fiasco zou hebben geleden, omdat zij er wel voor ge zorgd zouden hebben, dat het Leidsche publiek daarover dusdanig werd ingelicht, dat niemand er over gedacht zou hebben zich daarvan te voorzien. Er heerscht op het oogen blik, ik weet dat omdat ik lid ben van de Duurtecommissie, bij de Leidsche schoen winkeliers een dusdanige geestestoestand, dat zij met de Duurtecommissie niets meer willen te maken hebben en zich zullen verzetten tegen de maatregelen door de Duurtecommissie tegenover hen te nemen. Als echter zou blijken, dat de Leidsche winkeliers alleen op eigen winst en eigen voordeel belust zijn, waardoor zij er zelfs niet tegen op zouden zien om een goede gemeentelijke maatregel te sabotteeren, dan is daartegenover slechts één middel en wel, dat de gemeente in deze maatregelen nog verder gaat dan zij tot op heden heeft gedaan, dat zij zich niet bepaalt tot een aankoop van goede Amerikaansche schoenen, maar dat zij ook andere soorten schoenen aanschaft. U weet zeker wel Mijnheer de Voorzitter, dat, na den invoer van de Amerikaansche schoenen, verschillende Hollandsche fabrikanten zich bereid hebben verklaard, om schoenen te leveren van Hollandsch fabrikaat en goede kwaliteit, tegen prijzen, die volgens hen, nog lager zijn dan die van de Amerikaansche schoenen. Ik geloof dus, dat, als er een zekere tegenwerking zou ontstaan, bij de Leidsche winkeliers, de gemeente dat het best kan beantwoorden met nog verder te gaan dan op bet oogenblik het geval is geweest.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 21