358
DONDERDAG 27 NOVEMBER 1919.
drijven en als men er ons toe drijft, dan zullen wij er niet
voor terugdeinzen. Maar het hangt niet van ons af of er eene
revolutie zal komen, maar van de burgerlijke partijen. Het
zal er van afhangen of men voor de arbeiders behoorlijke
toestanden zal willen scheppen, zoodat dergelijke paarden
middelen niet noodig zullen zijn.
De heer de Lange heeft het doen voorkomen, alsof er
tusschen de partij van den heer Knuttel en de S. D. A. P.
absoluut geen verschil zou bestaan. De heer de Lange heeft
tot den heer Knuttel gesproken, alsof hij feitelijk zou behooren
tot de S. D. A.P. Nu moet de heer Lange zelf maar weten,
waar hij den heer Knuttel onder rangschikken wil. Ik ben
evenwel van meening, dat de heer Knuttel er prat op zal
gaan, dat hij niet behoort tot de S. D. A. P., maar tot de
Communistische Partij. Al zijn wij het in bepaalde opzichten
eens met den heer Knuttel, speciaal wat de tactiek betreft,
verschillen wij vaak met den heer Knuttel van meening.
Nu hebben wij de heeren wel hooren spreken over de
vreeselijke dingen, die er in de sovjetrepubliek zouden plaats
hebben, maar van wat er daar buitenom plaats grijpt, wordt
niet gesproken. Wij hebben in den treure de Bolsjewisten
hooren afschilderen als misdadigers, terwijl hunne tegen
standers ware heiligen zouden zijn.
Ik heb toen gezegd, dat men dan maar eens naar Finland
moet kijken, maar men doet of men daar niets van weet.
Met veel aandacht heb ik gehoord naar hetgeen de heer
Knuttel heeft gezegd. Hij heeft laten uitkomen, dat hij heel
gaarne zou hebben gezien, dat wij in hef College van Burge
meester en Wethouders zitting zouden hebben genomen. Hij
zou dat blijkbaar prettig hebben gevonden en dat wij dat
niet gedaan hebben, schrijft hij toe aan den persoonlijken
invoed van onzen partijvoorzitter. Mijnheer de Voorzitter,
ik geloof, dat dit een geheel verkeerde conclusie is van den
heer Knuttel. Den tijd, dat hij lid is geweest van onze partij,
heeft hij ons opgevoed en beschoolmeesterd in den geest
zooals wij thans nog de tactiek voortzetten. Dat beschool-
meesteren heeft de heer Knuttel geen wind gebracht. De man
die ons verder geschoold heeft in dezen zin was Dr. Pannekoek,
thans een partijgenoot van den heer Knuttel.
Waar door den heer Knuttel beweerd is geworden, dat wij
geen geschikt persoon in ons midden zouden hebben, om als
Wethouder op te treden, geloof ik, dat de heer Knuttel daar
niets van af weet. Ik geloof zeker, dat wij in onze fractie
van 9 personen wel een paar menschen hebben zitten, die
iets meer zouden kunnen tot stand brengen dan hier door
een paar Wethouders wordt verricht.
Als derde argument meende de heer Knuttel te moeten
aanwijzen, dat wij niet den moed bezaten een kans te wagen
met rechts, maar wel met. links. Ook hier zou ik willen zeggen,
dat wij een bepaalde school hebben doorgemaakt. Wij hebben
veel geleerd hier en buiten deze Raadszaal en na hetgeen
wij hier hebben gehoord en buiten hebben gezien, wil ik wel
zeggen, dat, wanneer ik er ook nog maar een oogenblikje aan
gedacht had, dat het wellicht goed ware geweest een andere
tactiek te volgen, ik daar dan hedenmiddag geheel en al van
bekeerd zou zijn geworden, nadat ik de heeren hier heb ge
hoord. Ik geloof dan ook, dat de S. D. A. P., speciaal te Leiden,
goed zal doen, om nooit de verantwoordelijkheid voor een
Wethouderszetel op zich te nemen, zoolang zij niet over een
meerderheid kan beschikken, of zoolang zij haar stempel niet
op het werk van Burgemeester en Wethouders kan drukken.
Zoolang dat niet het geval is, geloot ik niet, dat er met succes
iets zal kunnen worden aangevangen
De heer Sijtsma. Een beetje frisch bloed!
De heer Dubbeldeman. Daar kan ik niets aan doen. Dat
hangt niet van ons af.
Ik kan mij begrijpen, dat de heeren nieuwsgierig zijn, om
te weten wat zij aan ons hebben. U schudt van neen, mijnheer
Sijtsma, maar ik heb het gevoel gehad van middag, dat men
bezig was, om hier en daar een voelangel uit te steken met
de gedachte: dan weten wij misschien wat wij aan de heeren
hebben
De heer Sijtsma. Visch noch vleesch!
De heer Dubbeldeman. Visch noch vleesch, dat kan zijn,
maar wij zijn geen Vrijzinnig-Democraten. Vleesch noch visch,
dat bemerken wij wel als het gaat om principieële kwesties,
dan stemt de een van Uw fractie links en de ander rechts.
De macht die de kiezers ons in handen hebben gegeven
zullen wij gebruiken uitsluitend voor het proletariaat, voor
de arbeidersklasse. Wij denken er niet aan, om de arbeiders
klasse in dienst te stellen van het kapitalisme. Door de politieke
macht, die zij na langdurigen strijd hebben verkregen, zullen
wij haar klasse versterken. Men kan daaromtrent dus precies
weten wat men aan ons heeft. Wij zullen met Uw klasse
strijd voeren daar waar het ons mogelijk is. Wij zullen niemand
sparen, natuurlijk de personen er buiten gelaten. Als hier
speciaal door mij harde woorden worden geuit, geldt dat
natuurlijk nooit de personen, maar de partijen die de heeren
vertegenwoordigen. Het spreekt vanzelf, dat ik de menschen
op prijs weet te stellen, de een meer, de ander minder. Wij
zullen ons echter door niemand de wetten laten voorschrijven,
wij zullen zelf overwegen wat wij te doen hebben, Mijnheer
de Voorzitter. Ik dank U.
De heer Oostveen. M. d. V. Ik zou gaarne ten opzichte
van de kwestie, die hedenavond door de verschillende partijen
ter sprake is gebracht, namelijk waarom wij geen wethouders
zetel hebben aanvaard, mijn eigen standpunt willen uiteen
zetten. Ik wil even vaststellen, dat alle partijen het er over
eens zijn, dat de S. D. A. P. een wethouderszetel had moeten
aanvaarden. Juist het feit, dat zij het bejammeren, dat de
S D. A. P. dit niet heeft gedaan, is voor ons het bewijs, dat
wij goed hebben gedaan dien zetel niet te aanvaarden. Wanneer
wij iets te dien opzichte zouden hebben gedaan, dat de goed
keuring van de andere partijen zou hebben weggedragen, dan
zou dit voor mij een bewijs zijn geweest, dat wij op den
verkeerden weg waren. Ik benijd den heer Knuttel niet, dat
hem door een der leden van de rechtscbe raadsfractie een
pluim op den hoed is gezet. Ik vermoed dat de heer Knuttel
daar zelf ook niet erg op is gesteld. Ik wil trachten aan te
toonen, waarom de S. D. A. P. gemeend heeft een wethouders
zetel niet te moeten aanvaarden. De heer Wilmer heeft er
op gewezen, dat de heer Wibaut de raadsleden in overweging
heeft gegeven alvorens te komen met een voorstel van ver
strekkende financieële gevolgen voor de gemeente, te over
wegen op welke wijze de benoodigde gelden zouden kunnen
worden verkregen. Dat is juist de kwestie. Dit zou te meer
gelden voor een Socialistisch Wethouder. Wij zouden, wanneer
er een Socialist zitting nam in het College van Burgemeester
en Wethouders, hem moeten sparen en dan zouden wij hier
door vleugellam zijn geslagen. Toen ons werd aangeboden
met de recbtsche partijen overleg te plegen over de aan
neming van een wethouderszetel, hebben wij ons ernstig
afgevraagd, of de samenstelling van het College ons zou waar
borgen, dat wij met de leden van dat College iets tot stand
zouden kunnen brengen. Wij hebben dit angstvallig nagegaan
en wij zijn tot de conclusie gekomen, dat er geens kans zou
bestaan met succes werkzaam te kunnen zijn in het College
van Burgemeester en Wethouders, zulks natuurlijk in verband
met onze overtuiging. De heeren Knuttel en Sijtsma betreuren
het, dat wij tot een dergelijk besluit zijn gekomen. Ook de
heer de Lange bejammert het, terwijl de heer Sijtsma ons
nog beschuldigt van dubbelhartigheid. De heer Oostdam staat
op het zelfde standpunt, en heeft nog even er bij gehaald het
standpunt van de Duurtecommissie, ter illustratie van zijne
bewering, dat wij overvragen zonder ons af te vragen of aan
ons verlangen kan worden voldaan. Toen de Duurtecommissie
voorstellen deed aan Burgemeester en Wethouders, kon zij
zich onmogelijk gaan afvragen of hare voorstellen voor ver
wezenlijking vatbaar waren. Tot wien moeten zij zich met
hunne verzoeken anders richten dan tot Burgemeester en
Wethouders en den Raad? Zij kon toch kwalijk hare adressen
inzenden bij de Regeering. De Burgemeester is toch de ver
tegenwoordiger van de Regeering, daar was zij met hare
adressen dus aan het juiste adres.
Ik wensch ten slotte even kort te verklaren, waarom ik
meen, dat wij geen wethouderszetel kunnen aannemen. Wij
willen de medeverantwoordelijkheid afwijzen voor dé handelingen
van het College van Burgemeester en Wethouders, aangezien
wij begrijpen dat het toch niet anders kan zijn, krachtens
de huidige samenstelling der maatschappij, dan een oplappen,
een eenigszins dragelijk maken van een kapitalistische samen
leving, Mijnheer de Voorzitter, een oplappen en dragelijk
maken, een min of meer vergulden, een kleeden in een waas
en in een voorspiegeling, dat de arbeiders daar nog iets van
zouden kunnen verwachten. Dat oplappen echter van het
wangedrocht: het kapitalisme, Mijne Heeren, dit laten wij
aan U over, daar doen wij niet aan mee.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik zal slechts met een
enkel woord in het algemeen bespreken de levensmiddelen
voorziening. Het is onze bedoeling niet, om hierover vanavond
of morgen van den Raad een bepaalde uitspraak te krijgen,
maar wij willen dat slechts alleen doen om op ons standpunt
ter zake van het leverismiddelenbedrijf zooals daarstraks
reeds door onzen fractievoorzitter is aangeduid, zijn wij voor
standers van een permanent leverismiddelenbedrijf attent
te maken.
De Voorzitter. Mag ik U er even op wijzen, dat het mij
verbaast, dat U dat niet in de secties heeft ter sprake ge
bracht; daarvan staat toch in de algemeene beschouwingen
niets te lezen. U brengt dus een geheel nieuw ding in het
debat. Ik wil U nu niet verhinderen U daarover uit te spreken,