DONDERDAG 27 NOVEMBER 1919. 351 ons een plaats in het College van Burgemeester en Wet houders en toen heeft het liberalisme gezegd, tactisch als het altijd geweest is: ja, wij willen dat wel doen. Nu echter komt de eigenaardigheidwij meenden, dat die plaats bezet moest worden door een Anti-Revolutionair, neen, zeide het liberalisme, visschende zoolang het visschen kon in elk vaar water: wij wenschen geen Anti-Revolutionair, maar een katholiek. Qua persoon was de keuze onberispelijk, maar dat nu Leiden een 68-jarige Anti-Revolutionaire Wethouder heeft, komt mede daardoor, dat de liberale partij als meerderheid altijd geweigerd heeft een Anti-Revolutionairen Wethouder te benoemen. Zonder die doorloopende weigering had Leiden reeds 20 jaar geleden een 20 jaar jongere Anti-Revolutionaire Wethouder kunnen hebben. Dit was een historische herinnering, Mijnheer de Voor zitter. Ik wil nu vervolgen met dat waarmede ik had willen beginnen. De laatste vijf jaren hebben veel gevergd van de werkkracht van Burgemeester en Wethouders en de ambte naren. Een woord van waardeering en dank voor de betoonde toewijding en activiteit mag niet achterwege blijven. Door de gewijzigde partijverhoudingen waarover wij van middag al veel hebben gehoord, het groote aantal nieuwe leden en daar door tekort aan ervaring, wordt de voor den Raad altijd zware en zeer verantwoordelijke taak, om de gemeente te regeeren en te besturen, nog moeilijker gemaakt. Langzamerhand zullen wij de moeilijkheid van die taak wel beter gaan begrijpen, maar een taktvolle, voorzichtige en gedecideerde leiding van een Dagelijksch Bestuur dat in zijn samenstelling een weerspiegeling is van de partijen in den Raad, hebben wij daarvoor noodig; het is daarom ook zoo te bejammeren dat de sterkste Raadsfractie, die tuk blijkt te zijn op het lidmaatschap van Raadscommissiën, geweigerd heeft een wethouderszetel te aanvaarden. Aan de mede verantwoordelijkheid voor den goeden gang van zaken kan zij zich daardoor toch niet onttrekken, evenmin als de com munist die zelfs het lidmaatschap van Commissiën weigert. De weigering der Socialisten om een wethouderszetel te bezetten, is, naar ik vermoed, een gevolg van de verkeerde opvatting als zou de Raad een soort van gemeenteparlement zijn en Burgemeester en Wethouders de regeering. Wij weten allen wel beterde Raad is geen vertegenwoordiging bij de Regeering, maar is zelf het college dat de gemeente moet regeeren en besturen. Waar nu de geheele Raad regeert en bestuurt en het onmogelijk is dat een lid of fractie zich aan de daaruit voortvloeiende groote verantwoordelijkheid door een verklaring, of door een weigering van een wet houderszetel of een commissie-lidmaadschap te aanvaarden, zou kunnen onttrekken, is het juist zoo gewenscht dat de samenstelling van het College van Burgemeester en Wet houders zooveel mogelijk overeenstemme met die van den Raad. Ik kan dan ook de opmerking van den heer Sijtsma, dat elke partij het algemeen belang heeft te stellen boven het partijbelang, accepteeren en ik verheug er mij in dat een der leden, van het college van Burgemeester en Wet houders, die behoort tot een der schakeeringen van de weg stervende liberale partij, zich bereid verklaard heeft de her benoeming tot Wethouder te aanvaarden. De Raad zal moeten voorzien in vele behoeften en is daarbij aan zeer beperkte financieele middelen gebonden. Ik vertrouw, dat Burgemeester en Wethouders in het ver volg dan ook eenstemmig bij alle voorstellen zich houden zullen aan de toezegging in de missive van 18 September j. 1. gedaan, en dat bij voorstellen uit den Raad, zij steeds dat vermaan tot doordenken zullen laten hooren, en dat zich niet meer zal voordoen wat geschiedde in de raadsvergadering van 30 October j.l. toen twee rechtsche Wethouders over een voorstel dat de gemeente circa een ton kost, hun stem uit brachten lijnrecht in strijd met het door Burgemeester en JVethouders eenstemmig uitgebracht prseadvies, zonder zelfs te motiveeren waarom ze hun rokje omkeerden. Zuinigheid, is noodig en daar Burgemeester en Wethouders dat in hunne missive voorop gesteld hebben, mogen wij ver wachten, dat zij diezelve in het vervolg in alle zaken zullen betrachten. Met zuinigheid alleen zullen we er echter niet kunnen komen; de ontvangsten zullen moeten toenemen en de belastingschroef, die reeds geducht knijpt, zal nog wat moeten worden aangezet. Wat de plaatselijke directe belasting betreft, zijn wij naar mijn oordeel de uiterste grens genaderd een maximum-heffingspercentage van plm. 15 is welletjes. Er schiet dus niets anders over dan naar andere belastingen te zoeken, en in dien nood ben ik voor invoering eerier straat belasting, voor verhooging van de belasting op de publieke vermakelijkheden, en voor verhooging der hondenbelasting, met. invoering van progressie, opdat de minder gegoede voor z'n hond niet meer betale dan thans. Waar deze Raad, nauwelijks verschenen, door de komende grensuitbreiding weer tot verdwijnen bestemd is, acht ik ontwikkeling van een gemeentelijk program thans tijdverspilling; alleen wensch ik nog op te merken, dat de Gemeenteraad natuurlijk in alle omstandigheden de algemeene belangen van alle ingezetenen heeft te behartigen, van wat richting of stand zij ook mogen zijn en dat het ook van zelve spreekt, dat Burgemeester en Wethouders de Zondagswet toepassen, zoo goed als alle andere wetten waarvan hun de uitvoering is toevertrouwd. Ten slotte nog een enkele opmerking betreffende de motie, die de heer Sijtsma heeft geannonceerd om evenredig school geld in te voeren. Deze motie zal niet noodig zijn, omdat de Minister in het wetsontwerp betreffende het lager onderwijs heeft opgenomen de bepaling, dat de gemeentebesturen ver plicht zijn het schoolgeld evenredig te maken. De motie van den heer Sijtsma komt achter het wetsontwerp aan en zal derhalve overbodig zijn. In hetgeen ik zooeven heb gesproken heb, ik den heer Groeneveld willen aantoonen, dat de beschuldiging van den heer Groeneveld aan de rechtsche meerderheid geheel ten onrechte is. Hij heeft daarbij gesproken over de kerkelijke partijen. Ik laat die uitdrukking voor wat zij is, hoewel zij voor de Anti-Revolutionairen geheel onjuist is, want de Anti- Revolutionaire partij is niet kerkelijk. Zij bestaat uit belijders van den Christus, die tot allerlei kerken behooren. De rechtsche meerderheid is begonnen met aan de S. D. A. P. eene plaats aan te bieden in bet College van Burgemeester en Wethouders.' Ik hoop, dat de S. D. A. P. hieraan de les zal ontleenen, dat zij met andere partijen evenzoo zal hebben te handelen en dat zij dus altijd de rechten der minderheden zal erkennen. Ik acht het niet noodig thans te spreken over het ambulantisme, misschien dat er bij het betreffende punt der begrooting gelegenheid zal zijn nog het een en ander daarover te zeggen. Het ambulantisme is voor mij geen dogma, maar het is uitsluitend eene quaestie van de praktijk. Ik kan mij voorstellen, dat men heeft eene school van 6 leerkrachten met een niet te groot aantal leerlingen en dat men van meening is, dat het niet noodig is, dat het hoofd van die school ambulant is. Zooals ik heb gezegd, is het voor mij eene quaestie, die beslist moet worden door de grootte van de school, het aantal leerlingen en het leerplan. Wanneer de heer Groeneveld zegt, dat hij zich niet kan laten binden door de Rijkswetten, omdat wij daaraan niets kunnen veranderen, moet ik den heer Groeneveld daartegen opmerken, dat zijne partij een zeer groote phalanx van ver tegenwoordigers in de Tweede Kamer heeft, die allen het recht van initiatief hebben, zoodat het dus beter is, dat de heer Groeneveld zich te dezer zake richt tot zijn partijge- nooten in de Tweede Kamer. Die kunnen daar aanhangig maken de wijziging van alle wetten, die voor zijn partij een beletsel zouden vormen. Dat de Regeering waakzaam geweest is, dit aan het adres van den heer Knuttel daar ben ik de Regeering dankbaar voor. En ik ben blij, dat, naar ik hoor, de heeren het begrijpen, dat ik dankbaar ben De heer Knuttel. Ik begrijp het niet 1 De heer de Lange. Ik ben iemand die prijsstel op maat schappelijke orde, en nu ben ik blij dat zij begrijpen, dat ik daardoor De heer Knuttel. Wat is maatschappelijke orde? De heer de Lange. Als U dat nog niet weet, zal ik het thans voor U niet meer herhalen. Ongeveer elke Hollander weet het De heer Groeneveld. Wij weten het ook niet. De heer de Lange. U kunt het weten, als U het weten wil. Ik verheug me er in, dat de Burgerwacht bestaat, en daar ik er niet meer persoonlijk aan kan meedoen, geef ik haar met groote bereidwilligheid mijn contributie. De heer Huges. Zou ik misschien even het laatst het woord mogen hebben bij de algemeene beschouwingen De Voorzitter. Dat is onmogelijk, dat kan niet van te voren afgesproken worden. De heer Huges. Wel, Mijnheer de Voorzitter, dat ik het laatst het woord vraag, heeft een bijzondere beteekenis, om dat ik, zooals U weet, de man geweest ben, die aangewezen is geworden, om het verslag te maken. Maar ik vind het ook wel goed, daar thans iets over te zeggen. Het is slechts een kleinigheid wat ik te zeggen heb. Ten eerste wil ik wel ver klaren. dat ik mij niet op hetzelfde pad zal begeven, hetwelk de heeren tot nu toe hebben begaan. Ik ga geen lans breken

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 13