DONDERDAG 27 NOVEMBER 1919. 349 in Leiden al heel weinig gedaan wordt. Ik zou bijvoorbeeld willen wijzen op den troosteloozen aanleg van arbeiderswijken, waaraan ik toe wil voegen, dat in een stad als Leiden ook de wijken voor de meer gegoeden jammerlijk zijn opgebouwd. Iets meer toezicht op de aesthetica, een werkelijk kunstzinnige opvatting, wat het uitbreidingsplan betreft, zou ik, op gezag van iemand die ik als zeer deskundig kan beschouwen en die het plan door en door kent, willen aanraden om dit nog eens aan het oordeel van een specialiteit op het gebied van stedenbouw te onderwerpen. Ik zal den Raad niet te veel vermoeien, omdat ik daar werkelijk niet veel heil in zie en omdat al die dingen toch nog vanzelf ter sprake zullen komen. Alleen wil ik nog wat zeggen over de belasting. Ook ik ben van meening dat ons belasting-stelsel door en door burgerlijk is en geen rekening houdt met de arbeidersbelangen. Van andere zijde is er ook al reeds op gewezen, dat een aftrek van f600.voor nood zakelijk levensonderhoud, eenvoudig belachelijk is. Wat betee- kenen die woorden: noodzakelijk levensonderhoud? Meent men dat dat gedekt kan worden met f 600.per gezin Ik geloof dat er wel niemand zal zijn die dat zal staande houden. Wanneer die woorden iets willen beteekenen, moeten wij tenminste een redelijk bedrag aftrekken voor noodzakelijk levensonderhoud. Nu weet ik wel dat dat eeri eenigszins rekbaar begrip is, ik houd mij natuurlijk aan mijn opvatting maar ik wil toch wel zeggen, dat, ik vind, dat in het bedrag dat ik genoemd heb, mijn eisch niet tot uitdrukking komt en dat dat is een eenigszins objectief vastgesteld getal, een getal waarvan mij dunkt, dat iedereen zal moeten toegeven, dat het inderdaad noodzakelijk is, namelijk f 1500.per gezin en per jaar. Ik geloof dat niemand een berekening zal kunnen maken, waarnit zal blijken, dat een gezin het redelijk levensonderhoud zal kunnen betalen, voor een bedrag voor minder dan f 1500.per jaar. In dat opzicht heb ik een zoo weinig mogelijk subjectief, maar een zoo objectief mogelijk getal gesteld. Nu zal jnen zeggen daarmede worden de gemeen- te-finantiën nog slechter dan zij zijn. Nu heb ik over die gemeente-finantiën nog niet zulke verschrikkelijke klachten gehoord, als in andere plaatsen het geval is en inderdaad geloof ik dat er wel redenen voor zijn om dat niet zoo erg te doen, want ik geloot zeker, dat de toestand zeer overdreven wordt voorgesteld. Ten eerste omdat er nog veel bronnen be staan, waaruit iets gehaald zal kunnen worden. Ik zal daar straks wel iets over zeggen. Bovendien heb ik er reeds op gewezen, dat de groote stijging van de gemeentelijke schuld, die ons wordt voorgehouden, inderdaad niet zoo groot is. Deze gemeenteschuld heeft maar de halve beteekenis van wat hetzelfde bedrag vóór den oorlog bad. Men heeft dit willen wegcijferen en dat getuigt van een gebrekkig finan- tieël inzicht. Wat op het oogenblik wordt geleend, moet worden berekend naar de werkelijke geldswaarde van het oogenblik. Wat men er voor in de plaats krijgt, heeft ook de geldswaarde van dit oogenblik. Wanneer men op het oogenblik een bedrag van 3 millioen leent voor de gasfabriek, dan krijgt men voor dat geld ook eene gasfabriek van 3 millioen. Het zou natuurlijk dwaasheid zijn om te zeggen: dat bedrag kunnen wij dus halveeren. Voor de oude schuld der gemeente heeft men evenwel dingen gekregen die, wanneer men ze nu moest aanschaffen, 2 maal zoo duur zouden zijn. Daarbij komt, dat het gemiddeld inkomen op het oogenblik 2 maal zoo hoog is als in 1914. Voor het volgend jaar mogen wij dat toch zeer zeker aannemen. De schuld van 5 millioen vertegenwoordigt dan ook op het tegenwoordig inkomen van de burgerij slechts de helft van het percentage, die de schuld voor den oorlog bedroeg. De oude schuld bedraagt dus maar feitelijk slechts de helft van de beteekenis, die zij voor den oorlog bezat. Van de schuld, die ligt tusschen de oude en nieuwe schuld, geldt dit ook trapsgewijze. Zij heeft slechts 2/s of 3/i van de vroe gere beteekenis. Wanneer de gemeente een schuldenlast zou hebben op het oogenblik van 10 millioen gulden, dan is dit niets ongunstigere dan een schuld van 5 millioen in 1914. Ik durf dit te zeggen met eene restrictie, n.l. dat het percen tage van de rente tegenwoordig hooger is, wat de toestand wel iets ongunstiger maakt. Ik wil er verder op wijzen, dat men blijft voort gaan met de verderfelijke wijze van betalen uit leeningen. Men moet betalen uit directe heffingen. Op het oogenblik moeten de belastingbetalers per jaar een groot bedrag opbrengen aan de bezittende klasse in den vorm van betaling der rente der gemeenteschuld. Men komt bovendien in een toestand, dat het hoe langer hoe meer onmogelijk wordt voor de gemeenten om eene leening te sluiten, herhaaldelijk weigeren de banken crediet te verleenen. Op die manier wordt men meer en meer afhankelijk van het bankkapitaal. De geheele democratie wordt op deze wijze een wasse neus en eene frase. Wanneer het bankkapitaal het op een gegeven oogenblik in haar macht krijgt om de gemeente te dwingen verschillende noodzakelijke hervormingen na te laten, omdat zij anders geen leening zal kunnen afsluiten, dan toont deze overheersching van het bank-kapitalisme aan het bankroet van de kapitalistische maatschappij. In nog sterker mate zal dat het geval blijken te zijn in de verschillende landen van Europa, waardefinan- cieele toestand nog veel ongunstiger is dan hier. Ik zie dan ook geen middel, waardoor de maatschappij kan worden gered dan door eene revolutie. In Nederland zien wij boven dien, dat het niet alleen het bankkapitaal is, maar ook de Regeering, die aan de hervormingen paal en park stelt. Dat blijkt uit de circulaire van de Regeering, waarin staat, dat het Rijk geene uitkeering meer zal doen aan gemeenten, die al te royaal zijn geweest. Ook is door de Regeering vast gesteld, dat de gemeente niet mag gaan boven het bedrag door het Rijk betaald als salaris der onderwijzers. Straks zullen wij eene geheel nieuwe onderwijsregeling krijgen, wat nog een meer ingrijpen van de Regeering in de zelfstandig heid der gemeenten zal beteekenen. Wij krijgen zoo telkens inbreuken op de autonomie van de gemeente en op die manier worden de schroeven steeds vaster aangelegd aan den Gemeenteraad, om geen hervormingen tot stand te brengen. Nu beroept men zich wel op het algemeen kiesrecht, maar in de praktijk beteekent de democratie van het algemeen kiesrecht voor de kiezers dit, dat zij voor 4 jaren lang alle zeggenschap uit handen geven en dat zelfs niet, zooals vroeger, doordat bepaalde vertegenwoordigers ontslag nemen, zij hunne kiezers een uitspraak kunnen laten doen. Dat is uitgesloten, want als er nu een ontslag neemt of uitvalt komt de op volger op het lijstje aan de beurt. Zoo heeft elke hervorming binnen het kapitalisme iets van. de Echternachter spring processie, waar men 2 stappen voor- en 1 stap achteruit doet, als het tenminste niet wordt 1 stap voor- en 2 stappen achteruit. Op die manier kan men ingrijpende hervormingen voor de arbeidende klasse niet tot stand brengen. Steeds worden er meer moeilijkheden in den weg gelegd en steeds weer wordt men gestuurd van het kastje naar den muur omdat zij door de Regeering worden verwezen naar de ge meente en door de gemeente naar het Rijk dat allerlei dingen verbiedt, terwijl de banken geen geld meer leenen. De arbeiders klasse moet gaan inzien, dat ook in ons land de eenige uit komst is gelegen in de revolutie, en dat men het oude parle mentarisme en de toenemende bureaucratie zal moeten op ruimen. Wanneer ik dit zeg, Mijnheer de Voorzitter, is het vooral omdat wij meenen dat onze eerste taak is de arbeiders op deze dingen te wijzen, opdat zij daaruit een les kunnen trekken. Voor wie eenigszins de dialectische ontwikkeling der geschiedenis begrijpt, is het duidelijk, dat wij daarom niet onzen steun zouden willen geven aan hervormingen of zelf voorstellen daartoe doen. Wij willen alleen zeggen, dat wij ons niet veel illusies behoeven te maken, zoolang niet de arbeiders, ook buiten den Raad, van hun kracht zullen laten blijken en, wanneer niet door de ontwikkeling van de buitenlandsche toestanden, groote invloed wordt uitgeoefend op hetgeen in Nederland zal gebeuren. Waar men hier den burgeroorlog zoekt te provoceeren, door het oprichten van burgerwachten, maken wij ons weinig illusies, maar toch willen wij alle pogingen doen om langs geleidelijken- weg te bereiken wat daarvan te verwachten is, niet omdat wij denken, dat daardoor de maatschappij geheel veranderd zal worden, maar omdat wij verplicht zijn op die manier onze gezindheid uit te drukken en op die manier telkens met nadruk onze eischen te stellen. Zoo meen ik dan ook dat ik goed zal doen, wanneer ik hier de volgende motie indien, die naar ik meen, wanneer men werkelijk democratisch wil optreden, door den Raad zal moeten worden aangenomen. Die motie luidt als volgt: »De Raad der gemeente Leiden, van oordeel dat wets wijziging gewenscht is, teneinde te komen tot opheffing van de bepalingen, die het zelfbestuur der gemeenten beperken, besluit, zich te dezer zake tot de Staten-Generaal te wenden en gaat over tot de orde van den dag". Deze kwestie is thans aan de orde en juist daarom is het nu mogelijk om aan te dringen op wetswijziging, waardoor zullen kunnen worden weggenomen de bepalingen die het zelfbestuur van de gemeente beperken. Een groote moeilijk heid daarbij is, hoe wij zullen moeten komen tot een betere regeling van het belastingstelsel. Ik besprak daar net al den aftrek, maar ik wil er nog een paar punten aan toevoegen en wel dat ik meen, dat alle andere belastingen dan de in komstenbelasting eigenlijk uit den booze zijn; in de eerste plaats de belasting op de publieke vermakelijkheden, die belast wat werkelijk een deel van de noodzakelijke levens behoeften vormt. Ik betreur natuurlijk den vorm waarin zich, in onze kapitalistische maatschappij, de publieke ver makelijkheden ontwikkelen, maar de weg om daarin veran dering te brengen, is niet deze te belasten, maar te maken, dat men hoogere behoeften krijgt, door het peil van de ont wikkeling te verhoogen en zooveel mogelijk andere openbare vermakelijkheden te steunen en te subsidieeren. Wanneer men

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 11