232
Art. 5.
Op de jongensschool der tweede klasse wordt het hoofd der
school bijgestaan door:
één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd, die bevoegd moet
zijn tot het geven van onderwijs in ten minste twee der vakken
Fransch, Hoogduitsch, Engelsch en Wiskunde; voorts door
ten minste acht en ten hoogste vijftien onderwijzers, waarvan
althans vier tot zeven met hoofdakte.
In de laagste drie klassen der school kunnen echter in plaats
van onderwijzers ook onderwijzeressen worden aangesteld.
Van de onderwijzers moeten vijf tot dertien bevoegd zijn
tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; twee tot
zes tot dat in de Hoogduitschetwee tot drie tot dat in de
Engelsche taaltwee tot zes moeten in het bezit zijn der akte
voor Wiskunde, volgens art. 86 der Wet op het Lager Onder
wijs of volgens de Wet van 18 Augustus 1910 (Staatsblad
no. 260) of volgens de Wet van 13 Augustus 1857 (Staatsblad
no. 103); terwijl eveneens twee tot zes bevoegd moeten zijn
tot het geven van onderwijs in de beginselen der Handels
kennis.
Op de meisjesschool der tweede klasse wordt het hoofd der
school bijgestaan door:
ééne onderwijzeres-plaatsvervangend hoofd, met bevoegdheid
tot het geven van onderwijs in ten minste twee der vakken
Fransch, Hoogduitsch, Engelsch en Wiskunde; voorts door
ten minste acht en ten hoogste twaalf onderwijzeressen, waar
van althans vier tot zes met hoofdakte.
Van deze onderwijzeressön moeten vijf tot tien bevoegd zijn
tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; twee tot
vijf tot dat in de Hoogduitsche; twee tot drie tot dat in de
Engelsche taal; een tot drie moeten in het bezit zijn der akte
voor Wiskunde, volgens art. 86 der Wet op het Lager Onder
wijs of volgens de Wet van 18 Augustus 1910 (Staatsblad
no. 260) of volgens de Wet van 13 Augustus 1857 (Staatsblad
no. 103).
Op de school der tweede klasse voor jongens en meisjes
no. 1, wordt het hoofd der school bijgestaan door:
één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd, die bevoegd moet
zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; voorts
door ten minste vijf en ten hoogste elf onderwijzers of onder
wijzeressen, waarvan althans twee tot vijf met hoofdakte.
Van deze onderwijzers of onderwijzeressen moeten twee
tot vijf bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de
Fransche taal.
Op de school der tweede klasse voor jongens en meisjes
no. 2, wordt het hoofd der school bijgestaan door:
één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd, die bevoegd moet
zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; voorts
door vijf onderwijzers of onderwijzeressen, waarvan althans
twee met hoofdakte.
Van deze onderwijzers of onderwijzeressen moeten twee
tot drie bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de
Fransche taal.
Op de school der tweede klasse voor jongens en meisjes
no. 3, wordt het hoofd der school bijgestaan door:
één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd, die bevoegd moet
zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; voorts
door ten minste vijf en ten hoogste elf onderwijzers of onder
wijzeressen, waarvan althans drie tot zes met hoofdakte.
Van deze onderwijzers of onderwijzeressen moeten twee
tot vijf bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche
taal.
Het onderwijs in vak k wordt aan elke school der tweede
klasse voor jongens en meisjes gegeven door ten minste één
vakonderwijzeres.
Op elk dezer scholen mogen ten hoogste vier kweekelingen
worden toegelaten.
Tevens kunnen aan iedere school ten hoogste twee adspirant-
onderwijzeressen in de vrouwelijke handwerken werkzaam
gesteld worden.
Art. 6.
Onverminderd het bepaalde bij het vorige artikel wordt
een afzonderlijke onderwijzer of onderwijzeres belast met het
onderwijs in het Fransch aan die leerlingen der scholen 2e
klasse, welke, na eene andere school te hebben bezocht, tot
de eerstgenoemde scholen worden toegelaten, doch het onder
wijs in het Fransch niet kunnen volgen in de klasse, waarin
zij, in verband met hunne vorderingen in de overige vakken,
moeten geplaatst worden.
Art. 7.
De Gemeenteraad behoudt zich voor het getal onderwijzers
of onderwijzeressen in de artikelen 4 en 5 genoemd, bij ge
wijzigde behoefte te vermeerderen.
Art. 8.
Op de scholen der derde en vierde klasse wordt het hoofd
der school bijgestaan door:
één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd; voorts door ten
minste elf onderwijzers of onderwijzeressen, waarvan althans
twee tot vijf met hoofdakte.
Het onderwijs in vak k wordt aan iedere school gegeven
door vier vakonderwijzeresSen, van welke één met den titel
van eerste onderwijzeres de leiding heeft.
Op elk dezer scholen mogen ten hoogste zes kweekelingen
worden toegelaten.
Tevens kunnen aan iedere school ten hoogste twee adspirant-
onderwijzeressen in de vrouwelijke handwerken werkzaam
gesteld worden.
Art. 9.
Het onderwijs in het teekenen en de gymnastiek aan de open
bare lagere scholen, wordt, voor zooveel noodig, opgedragen
aan het aan deze scholen verbonden personeel.
Voor zooveel dit personeel daarmede niet kan worden
belast, wordt door aanstelling van bevoegde personen in de
behoefte voorzien.
Art. 10.
•Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 October 1919.
Op dien datum vervallen de artikelen 1 tot en met Sbis
der verordening van 19 December 1918 (Gem.blad No. 46)
gewijzigd bij de verordening van 28 Augustus 1919 (Gem.-
blad No 36).
VERORDENING regelende de bezoldiging van de vakonder
wijzers en -onderwijzeressen in teekenen, gymnastiek
en handwerken en de toelagen aan de kweekelingen en
de adspirant-onderwijzeressen in de vrouwelijke hand
werken der openbare lagere scholen van de gemeente
Leiden.
Art. 1.
De bezoldiging van de vakonderwijzers en-onderwijzeressen
in teekenen en gymnastiek aan de openbare lagere scholen
bedraagt f 70.'sjaars per wekelijksch lesuur, na het vol
brengen van 2, 4, 6, 8 en 16 dienstjaren aan eene openbare
of bijzondere of buitengewone school voor lager onderwijs,
telkens te verhoogen met f 5.per wekelijksch lesuur, zoo
dat de maximum bezoldiging ƒ100.'sjaars per wekelijksch
lesuur bedraagt.
Buiten toestemming van den vakonderwijzer of de vak
onderwijzeres kunnen hem (haar) niet meer dan 30 respec
tievelijk 25 lesuren per week worden opgedragen.
Art. 2.
De vakonderwijzers en -onderwijzeressen in teekenen en
gymnastiek mogen zonder toestemming van den Gemeenteraad,
geen bezoldigde betrekkingen aan andere, dan gemeente
instellingen in Leiden, aannemen.
Zij zijn. verplicht tegen het einde van den cursus, waarin
zij den vijf en zestigjarigen leeftijd hebben bereikt, eervol
ontslag aan te vragen; zij kunnen evenwel telkens voor een
jaar herbenoemd worden tot het einde van den cursus waarin
zij den zeventigjarigen leeftijd bereikt hebben.
Art. 3.
Voor de vakonderwijzeressen in de handwerken op de
scholen der derde en vierde klasse bedraagt de aanvangs-
jaarwedde 450.
Voorts bedragen de wedden:
na 2 jaar dienst aan een openbare of bijzondere ol buiten
gewone school voor lager onderwijs, hetzij hier, hetzij
eldersf 475.—
na 4 jaar dienst500.
6 525.
8 550.
10 575.
12 600.
De jaarwedde van de eerste onderwijzeres bedraagt 100.
meer dan haar jaarwedde als vakonderwijzeres volgens deze
regeling zou bedragen.
Voor de vakonderwijzeressen in de handwerken op de
scholen der tweede klasse voor jongens en meisjes bedraagt
de aanvangswedde f 45.'sjaars per wekelijksch lesuur.
Deze wedde wordt na 2, 4, 6, 8, 10 en 12 jaar dienst aan
een openbare of bijzondere of buitengewone school voor lager
f