328 DONDERDAG 20 NOVEMBER 1919. voor 2 lesuren extra betaald zal worden. Het is derhalve voor de gemeente voordeeliger hem te benoemen. Nu mag men zeggen: wat zou dat nu, dat is iets, wat de Raad zelf moet uitmaken. Nu zegt de heer Sijtsma, dat het verschil niet zoo groot is als Burgemeestér en Wethouders hebben opgegeven, omdat het Rijk de helft betaalt. Of het Rijk het betaalt of de gemeente, de benoeming van no. 2 kost in ieder geval meer geld. Wil de Raad de genoemde bepaling uit de ver ordening, die toch zeker een zeer goeden grond heeft, illusoir maken, dan ga hij zijn gang. Het komt mij echter wenschelijk voor deze betrekkingen te combineeren, wat ook het geval is met het onderwijs in de Natuurlijke Historie en de Schei kunde. Dergelijke combinaties zijn voor de gemeente altijd financieel voordeelig, door de daaromtrent in de Verordening getroffen regeling. En het eenige doel van onze nota was de Raad hierop nog eens te wijzen. De heer Knuttel. M. d. V. Ik heb op mijne vraag nog geen antwoord ontvangen, of het niet de gewoonte is om de voordracht te motiveeren en of de Curatoren dus van die ge woonte zijn afgeweken. De heer van der Lip. M. d. V. Ik kan hierop geen antwoord geven. Men zal dit aan Curatoren van het Gymnasium moeten vragen. Ook kan men aan Curatoren mededeelen, dat men wenscht, dat zij voortaan hun aanbevelingen zullen toelichten. De heer Knuttel. Dan doe ik dat bij deze. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik ben het niet eens met de redeneering van den heer van der Lip. Wanneer de heer Steijns wordt benoemd, heeft hij 26 uur les te geven, waarvoor hij als maximum zal krijgen 3800.Wanneer de heer Metz wordt benoemd, zal hij 30 lesuren hebben te geven, terwijl zijn maximum zal bedragen f 3000.Wanneer tie heer Steijns nog eenige uren over heeft, dan kan hij die misschien wel gebruiken voor het onderwijs op de lagere school. De heer van der Lip. Dat moet dan apart worden betaald. De heer Dubbeldeman. Het lesgeven aan de lagere school wordt toch met minder betaald dan het lesgeven aan het Gym nasium. De Raad moet trachten tegenover deze beide leeraren billijk te blijven. Daarom moeten wij den heer Metz benoe men. al zal dit aan de gemeente wat meer kosten. De heer van der Lip. De Raad moet het zelf maar weten. De beraadslaging wordt gesloten. Wordt benoemd met 15 stemmen de heer M. A. A. Steijns, terwijl op den heer A. Metz 14 stemmen werden uitge bracht; 1 biljet was in blanco. (De heer Huurman was inmiddels ter vergadering gekomen.) IV. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school der tweede klasse voor jongens en meisjes no. 3. (Zie Ing. St. No. 324). Wordt benoemd met 29 stemmen Mej. J. P. W. Groen; 1 biljet was in blanco. V. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school der derde klasse no. 3. (Zie Ing. St. No. 336.) Wordt benoemd met 28 stemmen Mej. M. C. Marks1 biljet was van onwaarde en 1 in blanco. VI. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school der derde klasse No. 5 (vacature A. Moene). (Zie Ing. St. No. 336.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Oostveen. M. d. V. Ik zou gaarne vernemen, waarom hier wordt afgeweken van een goede gewoonte. Als ik goed ben ingelicht, dan waren aan deze school 4 onder wijzeressen en 8 onderwijzers. Wanneer er eene vacature komt door het vertrek van een onderwijzer, dan was het ge woonte, dat er weer een onderwijzer werd benoemd. -Waarom is thans van dezen regel afgeweken? De heer van der Lip. M. d. V. Of dit de gewoonte is of niet, dat weet ik niet; wel weet ik, dat wij in deze volkomen vrij waren om voor te dragen onderwijzers of onderwijzeressen. Nu spreekt, het van zelf, dat, wanneer o.i. de onderwijzeressen die gesolliciteerd hebben beter zijn dan de onderwijzers, dat dan de onderwijzeressen door Burgemeester en Wethouders ter benoeming worden voorgedragen. De heer Knuttel. M. d. V. Naar aahleiding van het ant woord van den Wethouder aan den heer Oostveen, wil ik opmerken, dat dit toch feitelijk geen antwoord is. De zaak toch is niet, dat men van sollicitanten die er van tevoren reeds zijn de beste neemt, maar dat men sollicitanten voor eene vacature oproept, hetzij voor onderwijzer hetzij onder wijzeres. De regel is, dat in eene vacature van onderwijzer een onderwijzer wordt benoemd. Nu kunnen er geldige mo tieven zijn, waarom in dit geval van den regel is afgeweken, maar dan heeft de Raad het recht te weten welke die motie ven zijn. Nu doet de geachte Wethouder alsof hij van deze gewoonte niets afweet. Zulk een antwoord komt mijn inziens niet te pas. De heer Oostdam. M. d. V. Het komt mij toch wel heel zonderling voor, dat men in een tijd, waarin aan de vrouw meer en meer de haar toekomende plaats in de samenleving vvoidt gegeven, terwijl wij bovendien het voorrecht hebben vrouwen in ons midden te zien als lid van den Raad, dat men er tegenop komt, dat er eene vrouw wordt benoemd in deze onderwijzersvacature. De heer Oostveen. Daar komen wij niet tegenop. De heer Oostdam. Dan begrijp ik de bedoeling van de heeren zeker niet goed. Ik meende toch dat men er tegenop kwam, dat in de vacature van onderwijzer eene onderwijzeres wordt voorgedragen. Het is mij onverschillig, of er een onderwijzer of eene onderwijzeres wordt benoemd, wanneer men maar de beste neemt, die men krijgen kan. Ik vind dan ook eene vraag naar zulk eene kleinigheid reactionair. De heer Oost veen. M. d. V. Ik wil even de opmerking van den heer Oostdam beantwoorden, dat wij eene onder wijzeres niet zoo hoog zouden achten als een onderwijzer. Zulk eene bewering is er zoo naast en zoo kinderachtig, dat ik er niet op in zal gaan. Wij achten het onderwijs, door eene onderwijzeres gegeven even hoog als dat, gegeven door een onderwijzer. Ik wil dan ook alleen maar weten, waarom afgeweken is van den regel om in eene vacature van onder wijzer eene onderwijzeres te benoemen. De heer Knuttel. M. d. V. Het zij mij vergund den heer Oostdam te beantwoorden. De wijze, waarop hij de bedoeling van hetgeen wordt gevraagd of betoogd, negeert, en dan aan komt met zaken, die niets te maken hebben met hetgeen betoogd of gevraagd is geworden, vind ik niet te pas komen. Waar hij in verband met de gedane vraag het woord reactio nair heeft gebezigd, daar wil ik wel zeggen, dat er aan deze kwestie voor mij een principieele kant zit. Tengevolge van de veel te lage salarieering der onderwijzers is het aantal vrouwelijke sollicitanten grooter dan dat der mannelijke. Wanneer er nu aan toe wordt gegeven om in eene vacature voor onderwijzer eene onderwijzeres te benoemen, dan helpt men hierdoor het salaris van de onderwijzers drukken. Ik wil aannemen, dat er voor dit geval speciale redenen zijn om van den gewonen regel af te wijken, maar dan heeft de Raad ook het recht te weten, welke die redenen zijn. De heer van der Lip. M. d. V. Ik verbaas mij ten zeerste over dit debat. Er wordt gedaan, alsof wij van een gewonen regel zijn afgeweken. Ik moet hier met kracht tegenop komen. Er bestaat hieromtrent, voorzoover ik weet, geen regel. In deze vacatures zijn opgeroepen sollicitanten naar de betrek king van onderwijzer(es). Nu zijn de meeste sollicitanten geweest onderwijzeressen. Wat moeten wij nu doen? Wij moeten natuurlijk kiezen de beste krachten en dat waren nu toevallig allen onderwijzeressen. Het komt toch wel meer voor, dat er in eene mannelijke" vacature eene vrouw wordt benoemd. Onlangs is nog in de vacature van een leeraar aan. het Gymnasium een leerares benoemd. Zijn wij daarmede toen ook van een regel afgeweken? Ik begrijp er inderdaad niets van. De beraadslaging wordt gesloten. Benoemd wordt Mej. A. J. Bink met 27 stemmen, Mej. J. G. de Bruin verkreeg 1 stem, terwijl 2 biljetten in blanco waren. VII. Benoeming van een onderwijzeres aan de school der derde klasse no. 5 (vacature H. Zuiderbaan). (Zie Ing. St. no. 336). Benoemd wordt met algemeene (30) stemmen Mej. L. van den Brander. VIII. Benoeming van een onderwijzer aan de school der derde klasse no. 4. (Zie Ing. St. No. 337.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 4