GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 221 STDHKES. N°. 345. Leiden, 19 November 1919. De voordracht van Burgemeester en Wethouders betreffende den aankoop van de perceelen bouwgrond nabij den Zijlsingel Sectie K nis 726, 705 en 3068 en aan den Heerenweg Sectie M nis 1437, 1438, 1439 en 1444 ged. Ingek. Stukken no. 340 ontmoet bij de Commissie van Financiën geen bezwaar. Evenmin de daarbij gevoegde begrootingsregeling. De Commissie adviseert U derhalve overeenkomstig die voor dracht te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 346. Leiden, 20 November 1919. Na de vaststelling van de begrooting 1919 zijn door Uwe Vergadering in het laatst van 1918 en in den loop van 1919 verschillende besluiten genomen, waarvan de financieele gevolgen nog niet op de begrooting zijn geregeld, zij het ook, dat op enkele uitgaven bereids bij de vaststelling van den post voor «Onvoorziene Uitgaven" werd gerekend. Deze besluiten zijn de navolgende: 1°. de raadsbesluiten van 14 November en 12 December 1918 en van 1 Mei 1919, waarbij de salarissen van de ge meenteambtenaren opnieuw zijn geregeld; 2H. de raadsbesluiten van 19 December 1918 en 21 Augustus 1919, tot wijziging van de bezoldiging van het onderwijzend personeel aan de Openbare Bewaarscholen. 3°. het raadsbesluit van 28 Augustus 1919 tot herziening van de jaarwedden van de leeraren en leeraressen aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens, het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool voor Meisjes en de Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen, Afdeelingen A en B, en tot herziening van de bezoldiging van het personeel, belast met het onderwijs aan spraakgebrekkige kinderen. Ter toelichting van bovenbedoelde hoogere uitgaven ver wijzen wij naar de betrekkelijke voordrachten, terwijl wij, aangezien de hiervoren bedoelde uitgaven over een reeks van begrootingsposten loopen, de vermelding van al die posten hier achterwege meenen te mogen latenzij zijn, wegens hun groot aantal, in de begrootingsregeling achter elkander ver meld, teneinde het overzicht te vergemakkelijken. Wij stellen U mitsdien voor de posten Volgnrs. 75, 76, 80, 84, 85, 86, 95, 99 sub a, 403 sub a, 403 sub b, 409441447, 722 sub a, 422 sub b, 422 subc, 428, 429, 433434, 435, 436437, 438, 439 sub a, 439 sub b, 440, 144 sub b, 442, 445, 446, 447, 448 sub a, 448 sub b, 456, 457, 159, 464, 463, 470 sub a, 474 sub a, 474 sub d474 sub e, 475 sub a, 4 75 sub d, 475 sub e, 477, 480, 485, 486488, 493 sub b, 207 en 249 te verhoogen met het voor eiken post in den staat opgenomen bedrag, gezamenlijk met eene som van239.769.— Vervolgens dienen ook de navolgende posten met de daarbij vermelde bedragen te worden verhoogd Vulgn. 74. Jaarwedden van de Wethouders f 4000. Bij besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 12 Mei 1919, G. S. No. 44/1, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 14 Juli 1919 No. 37, is, met ingang van 1 Januari 1919, de jaar wedde voor elk der Wethouders vastgesteld op ƒ2500.Eene verhooging van den post met ƒ4000.is dientengevolge noodig. Volgn. 408. Jaarwedde van den commissaris van politie925.— Bij Koninklijk Besluit van 21 Juni 1919, No. 81, werd, gerekend te zijn ingegaan 1 Januari 1919, de jaarwedde van den Commis saris van Politie vastgesteld op 4200. Bovendien verkreeg de Commissaris op 1 Juli 1919 recht op de eerste periodieke verhooging ad 250.per jaar, zoodat het op 3400. uitgetrokken artikel met 925.moet worden verhoogd. Volgn. 454. (Nieuwe redactie ingevolge de voorschriften). Jaarwedden der onderwijzers en wedden der tijdelijke waarnemersr> 156.907.50 De salarissen van de onderwijzers bij het Lager Onderwijs zijn bij de wet van 14 Juli 1919, Staatsblad No. 493, opnieuw geregeld. Krachtens deze wet, die geacht wordt in wer king te zijn getreden op 1 Januari 1919, zal over 1919 aan salarissen voor de hoofden en onderwijzers aan de Openbare Lagere Scholen dezer gemeente een bedrag van f 495 835. moeten worden betaald. Bovendien zullen de salarissen voor de onderwijzers in teekenen en gymnastiek, zooals die laatstelijk zijn geregeld bij de verordening van 28 Augustus 1919, eene uitgaaf van 17.035.vereischen, zoodat de uitgaven op dit volgnummer f 495.835.— 4- 17.035.— ƒ512.870.— zouden moeten be dragen. De raming van dezen post was ƒ341.600.en zou derhalve met 171.270. behooren te worden verhoogd. Dit bedrag kan voor dit jaar echter met 14.362.50 worden verminderd. Bij bovengenoemde wet toch zijn wel de uitkeeringen wegens vergoeding van huishuur aan de hoofden der scholen en voor tegemoetkoming in de kosten van huishuur aan de onderwijzers, met ingang van 1 Januari 1919 vervallen, omdat deze vroegere uitkee ringen thans een deel der wedden uitmaken, doch inmiddels was te dier zake aan de onder wijzers tot ultimo September 1919, volgens de gemeentelijke verordening van 19 Decem ber 1918, op volgn.155»Vergoedingoftegemoet koming aan onderwijzers voor huishuur" een bedrag van 14.362.50 uitbetaald. Deze som moet dus beschouwd worden als een reeds betaald gedeelte van het bedrag der jaarwedden, dat, krachtens de nieuwe wettelijke regeling, aan salarissen over 1919 verschuldigd zal zijn en moet derhalve in mindering worden ge bracht van hetgeen over 1919 wegens wedde is te voldoen. Op volgn. 154 moet dus nog een bedrag van 171.270.14.362.50 of 156.907.50 beschikbaar worden gesteld. (Zie in verband met deze hoogere uitgaaf echter de verhooging van volgn. 38 der Ont vangsten). Volgn. 455. Vergoeding of tegemoetkoming aan onderwijzers voor huishuur Over het tijdvak van 1 Januariultimo Sep tember 1919 is, zooals reeds bij volgn. 154 is opgemerkt, op dit artikel een bedrag van 14.362.50 uitbetaald. Voor het geheele jaar 1919 was op de begrooting eene som van ƒ11.575.— uitgetrokken, zoodat deze post ter voldoening aan de administratieve voorschriften met ƒ2787.50 moet worden verhoogd. De belangrijk hoogere uitgaaf op dit artikel is een gevolg van de verhooging bij raads besluit van 19 December 1918, van de ver goeding voor huishuur voor de hoofden van scholen van 400.op 450.per jaar en van de tegemoetkoming in de huishuur voor de onderwijzers van 75.op 150.'sjaars, alsmede van de omstandigheid, dat de tegemoet koming, krachtens hetzelfde raadsbesluit, ook is uitgekeerd aan de onderwijzeressen, die als kostwinster van een gezin konden worden beschouwd. Volgn. 497. Onderstand aan behoeftigen. Naar schatting zullen de uitgaven op dit artikel over 1919 ƒ80.000.bedragen; een bedrag van ƒ27.900.was hiervoor op de begrooting uitgetrokken. Eene aanvulling van den post met ƒ52.100.wordt derhalve voor gesteld. Volgn. 222. Renten van geldleeningen Wegens rente der geldleening groot 2.500.000.aangegaan krachtens raads besluit van 14 April 1919, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten den 15en April d. a. v. moet over 1919, krachtens het leeningsplan, worden betaald een bedrag van ƒ91.673.40, met welk bedrag deze begrootingspost derhalve moet worden verhoogd. Volgn. 240p. Kosten van goedkoope brand stof}envoorziening In verband met het besluit van Uwe Ver gadering van 30 October j.l. in zake het van gemeentewege verleenen van een bijslag op de brandstoffenprijzen is eene verhooging van dezen post met ƒ90.000.noodig. te zamen 398.393.40 2.787.50 52.100.- 91.673.40 90.000.-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 1