316 DONDERDAG 30 OCTOBER 1919. gevonden. Ik kan hem verzekeren, dat ik dien niet gevonden heb. Ik heb slechts gezegd, dat ik eene poging zou willen doen om de Commissie, die de heer Oostdam voorstelt, niet in het leven te roepen, omdat ik daarvan niets anders ver wacht dan verdriet, zoowel voor den voorsteller als voor den Raad en de ingezetenen. Daarom wil ik, niettegenstaande ik tegen het geven van toeslag ben een voorstel doen waarin het verleenen van toeslag aan Burgemeester en Wethouders wordt toevertrouwd. Ik wil dit nu doen, omdat wanneer eventueel het voorstel van Burgemeester en Wethouders ver worpen wordt, mij dan de gelegenheid ontbreekt om nog een voorstel te doen om deze Commissie te doen verdwijnen. De Voorzitter. Er is eigenlijk geen voorstel van Burge meester en Wethouders, alleen een afwijzend praeadvies. De heer de Lange. M. d. V. Gij kunt het voorstel van Burgemeester en Wethouders toch eerst in stemming brengen 1 De Voorzitter. Neenm. i. pas na de verwerping van de andere voorstellen. De heer de Lange. Ik kan geen amendement indienen op het voorstel van den heer Oostdam. De heer van der Lip. Gij moet tegen alle voorstellen stemmen. De heer de Lange. Wanneer het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt verworpen, stel ik subsidiair het volgende voor «De Gemeenteraad besluit tot het verleenen van een bijslag op de brandstolïenprijzen, gedurende het loopende seizoen, volgens de regeling van 1918, vervat in Ingekomen Stukken No. 247 van dit jaar, behoudens de volgende wijzigingen 1. enz. (volgens amendement Wilmer)". De heer de la Rie. M. d. V. Ik wilde aan den heer Wilmer vragen of hij het niet wenschelijker zou vinden de rabat- regeling los te maken van de instelling van een Commissie. Hij is van meening, dat aan alle inwoners met de inkomens, in zijn voorstel genoemd, de toeslag moet worden gegeven. Dan kan hij ook gerust de benoeming van die Commissie laten vervallen, mits de bepaling wordt opgenomen, dat in gevallen, waarin dat noodig is, de toeslag ook kan worden gegeven aan menschen met inkomens, hooger dan de gestelde grens. Het voorstel van den heer Wilmer, zooals het daar ligt, is geënt op dat van den heer Oostdam, waaraan wij nooit onze stem zouden kunnen geven. Werd dat verworpen, dan zouden wij voor het amendement van den heer Wilmer iets kunnen gevoelen, maar zoolang dit gekoppeld is aan het voorstel van den heer Oostdam, waardoor de regeling het karakter zou krijgen van armenzorg, kunnen wij het niet steunen. De benoeming van die Commissie moet er in elk geval uitgelicht worden. De Voorzitter. Dat heeft de heer de Lange voorgesteld. De heer de la Rie. Dat is wel besproken maar niet voor gesteld. De Voorzitter. Ik wensch aan den heer de Lange te vragen of hij niet terwiile van de regelmaat uit zijn voorstel zou willen schrappen de woorden«wanneer het voorstel van Burgemeester en Wethouders mocht worden verworpen", omdat ik het zoo niet in stemming kan brengen. De heer de Lange. M. d. V. Ik wil die woorden wel uit mijn voorstel schrappen, als gij mijn voorstel dan maar in stemming brengt nadat er over het praeadvies van Burge meester en Wethouders is gestemd. De heer Knuttel. M. d. V. Naar mijn idee is er, practisch genomen, geen voorstel van Burgemeester en Wethouders. Het praeadvies is volkomen negatief en brengt dus mede afwijzende beschikking op het verzoek van het Plaatselijk Revolutionair Socialistisch Comité. Zou het niet in de rede liggen om dat verzoek, zooals ik het heb toegelicht, na het voorstel van de heeren van der Zeeuw, Dubbeldeman en de la Rie in stemming te brengen? De Voorzitter. Ik geloof, dat het het beste is, dat ik eerst het voorstel van den heer van der Zeeuw in stemming breng en dan het praeadvies van Burgemeester en Wethouders be treffende het adres van het Revolutionair Socialistisch Comité. Ik geloof, dat dat de meest logische volgorde is. De heer Oostdam. M. d. V. Wanneer Burgemeester en Wethouders bereid zijn de taak op zich te nemen, welke ik aan eene Commissie had willen geven, dan wil ik wel een massamoord bedrijven en mijne Commissie begraven. Ik moet dan evenwel de toezegging hebben van Burgemeester en Wethouders, want anders zouden wij in het geheel niets hebben. De Voorzitter. De heer Oostdam kan ik naar aanleiding van zijn vraag het volgende mededeelen. Ieder jaar is deze zaak door Burgemeester en Wethouders behandeld geworden ik zal te zijner tijd zeggen, hoe dit gedaan is en daarbij aan de heeren Dubbeldeman en Eikerbout aantoonen de onuit voerbaarheid van hun voorstel. Het voorstel van den heer Wilmer is niet onuitvoerbaar. Het zit in het aantal bons. Het gaat om de technische uitvoerbaarheid van het voorstel. Ik geloof evenwel dat het beter is, dat ik de heeren laat uit spreken alvorens ik de verschillende vragen en opmerkingen beantwoord. Laat mij nu nog eens zeggen, wat mijne bedoeling is. Eerst zal in stemming worden gebracht het amendement van den heer Heemskerk op het voorstel van de heeren van der Zeeuw c.s., dan komt het voorstel van de heeren van der Zeeuw, de la Rie en Dubbeldeman, daarna het praeadvies van Burgemeester en Wethouders betreffende het verzoek van het Revolutionair Socialistisch Comité en dan het voorstel van den heer de Lange, dat feitelijk iseen amendement op het door den heer Wilmer geamendeerde voorstel Oostdam. De heer Pera. M. d. V. Met een zekere heftigheid heeft de heer Dubbeldeman beweerd, dat Burgemeester en Wethouders de behoeftigen niet helpen willen, want wanneer zij dat hadden gewild, dan zouden zij de voorstellers hebben geholpen en getracht de technische bezwaren uit den weg te ruimen. Het is geheel verschillend, waarom men meent iets niet te moeten doen. Men leze eens wat den laatsten tijd bijvoorbeeld in «Het Volk" is geschreven door het Tweede Kamerlid, den heer van der Waerden, ook ten opzichte van de prijzen der steenkolen, waarin hij verklaart, dat die prijzen thans geheel normaal moeten worden geacht. Dat is geheel iets anders dan dat men aan de brandstoffen hooge prijzen gaat toe schrijven. De schrijver stelt zich tegen alle toelagen en loons- verhoogingen. Hetzelfde hebben wij eenige dagen geleden kunnen hooren van den heer Schaper in een rede, door hem' te Haarlem ge houden. Allen getuigen, dat wij op die manier in onze samen leving niet vooruitgaan, maar dooi loopend de zaken meer in de war sturen. Als Burgemeester en Wethouders zich opdat zelfde standpunt stellen en hetzelfde zien wat die heeren verklaren, dan is er geen reden aan Burgemeester en Wet houders het verwijt te doen, dat thans tot hen gericht is. Tenslotte dit. Wanneer over de financieele zijde wordt ge sproken, praat men daarover alsof men doen kan wat men wil. Dat is dunkt mij een verkeerd standpunt. Wanneer iemand handelt in verband met zijn eigen zaken, zou ik zeggen, is hem heel wat vrijheid geoorloofd en kan hij tot op zekere hoogte doen wat hij wilmaar, als wij hier zitten als gemeente bestuur, moeten wij rekening houden met de wijze, waarop het geld besteed wordt en voor oogen houden, dat wij de zaken van de gemeente administreeren. Dat er toezicht wordt gehouden en nagegaan op welke wijze de gelden besteed worden, is ontegenzeggelijk de dure plicht van den Raad, en wanneer de middelen worden gezocht om dat te doen, dan moet dat worden aanbevolenwant de ervaring leert ons veel. Wat ondervonden is, ook op het gebied van het Steuncomité, is wel een waarschuwing om in deze met de noodige zorg vuldigheid te werk te gaan. De heer Wilmer. M. d. V. Ik zal mij natuurlijk kunnen aansluiten bij het voorstel van den heer de Lange als al thans Burgemeester en Wethouders geen bezwaar maken om de uitvoering van die regeling zeiven op zich te nemen maar op één voorwaarde. Ik zou namelijk willen, dat de heer de Lange in zijn voorstel opnam wat ik in het mijne heb gesteld, namelijk, dat Burgemeester en Wethouders de rege ling van verleden jaar als norm nemen. Als hij dat doet, ga ik met zijn voorstel mee. De heer de Lange. M. d. V. Mag ik even mededeelen, dat ik geen bezwaar heb om aan den wensch van den heer Wil mer te voldoen, als Burgemeester en Wethouders er althans geen bedenking tegen hebben. De Voorzitter. Ik wel, ik heb er geen menschen voor en hang af van de bereidwilligheid van de Brandstoffencom- missie van het district Leiden. De heer de Lange. Ik zie er geen versterking en ook geen verzwakking van mijn voorstel in. Het is een onnoodige aan vulling, waartegen ik geen bezwaar heb. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik zou het woord «norm" liever door «minimum" vervangen willen zien.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 6