DONDERDAG 16 OCTOBER 1919.
269
De heer Knuttel. In elk geval is de zaak waarom het gaat,
dat de Raad meent, dat hier in het gebrek aan rechtspositie
moet worden voorzien door het instellen van een scheidsgerecht.
Ik kan er mij dus volkomen mede vereenigen dat er eene
Commissie in deze zal worden benoemd en wanneer Burge
meester en Wethouders eventueel zouden weigeren om aan
dat onderzoek deel te nemen, dan zou de Commissie uit den
Raad het onderzoek zelfstandig kunnen verrichten.
De heer de Lange. JV1. d. V. Ik was aanvankelijk niet
voornemens mij in het debat te mengen. Maar ik meen een
enkel woord te moeten zeggen naar aanleiding van de op
vatting van den heer Dubbeldeman omtrent den plicht van
Burgemeester en Wethouders om elk besluit van den Raad
uit te voeren. Ik meen dat de heer Dubbeldeman de Gemeente
wet verkeerd heeft gelezen. Hij heeft gelijk, dat er in de
Gemeentewet staat, dat Burgemeester en Wethouders o. a.
tot taak hebben om 's Raads besluiten uit te voeren, maar
dat beteekent niet, dat zij aan elk willekeurig besluit, dat de
Raad neemt, uitvoering moeten geven. De besluiten, waaraan
Burgemeester en Wethouders uitvoering moeten geven, moeten
berusten op wet of verordening en nu is het verkeerde van
de motie van den heer Dubbeldeman, dat zij in strijd is met
de verordening; daarom zijn Burgemeester en Wethouders
bevoegd om die motie naast zich neer te leggen. De Ver
ordening geeft de eindbeslissing over het ontslag van de
brugwachters in handen van Burgemeester en Wethouders.
Burgemeesters en Wethouders hebben dus een Raadsbesluit
uitgevoerd. Nu mag de Raad daarna niet zeggen: gij hebt
mijn besluit wel uitgevoerd, maar ik wensch dat gij het niet
zult uitvoeren. Dat is onbestaanbaar.
De heer van der Lip. M. d. V. Omtrent hetgeen is gezegd
over het uitvoeren van de besluiten van den Raad kan ik mij
aansluiten bij het gesprokene door den heer de Lange.
Ik wil echter nog op één ding wijzen, n.l., dat ik niet kan
toegeven, dat een motie een besluit van den Raad is. Het
verschil moge den heer Dubbeldeman uit het volgende blijken.
De Burgemeester kan ter vernietiging voordragen besluiten,
die naar zijn oordeel in strijd zijn met de wet of het alge
meen belang, maar ik meen, dat het de gangbare opvatting
is, dat de Burgemeester dit niet kan doen met moties. Wan
neer dus Burgemeester en Wethouders verplicht zijn om
uitvoering te geven aan de besluiten van den Raad, sluit dat
niet in, dat zij ook aan elke motie, die de Raad belieft aan
te nemen, gevolg moeten geven.
Dan wil ik nog iets opmerken naar aanleiding van hetgeen
de heer Knuttel in het midden heeft gebracht.
Ik zal niet veel meer over de woorden van de motie zeggen,
maar ik wil toch even opmerken, dat het mij hoogelijk ver
baast, dat een letterkundige als de heer Knuttel, mij wat dat
betreft, bestreden heeft.
Het is mij onverklaarbaar hoe men in de motie iets anders
kan lezen, dan hetgeen ik heb medegedeeld.
Ik wijs er nogmaals op, dat in de motie staat dat het niet
vaststaat of zoo'n zware straf als ontslag wel gerechtvaardigd
is. Er wordt dus getwijfeld aan de doelmatigheid der opge
legde straf. Had men twijfel willen uitspreken aan de schuld,
dan had men moeten zeggen, dat betwijfeld wordt of die
menschen wel terecht gestraft zijn en nu kan ik mij nog be
grijpen dat de heer Sijtsma over eene dergelijke redactie
heen loopt, maar dat de heer Knuttel eene dergelijke uit
legging in bescherming neemt, is mij een raadsel.
lk heb ook met verbazing aangehoord, wat de heer Knuttel
ons wil laten slikken als een »novum". De heer Knuttel heeft
blijkbaar niet begrepen, wat ik met een novum bedoel. Ik
versta er onder het aan het licht komen van een nieuw feit
dat twijfel doet ontstaan aan de juistheid der uitspraak. Na
tuurlijk is er geen sprake van een novum wanneer men zich
niet kan vereenigen met de wijze waarop het proces gevoerd is.
De heer Knuttel. Dat is ook een novum al is dit niet in
de juridische beteekenis van het woord.
De heer van der Lip. Laat mij het anders mogen zeggen.
Wanneer iemand veroordeeld is en er tegen het vonnis geen
appèl mogelijk is, dan is er toch geen novum indien de ver
oordeelde naderhand zegt: ik had toch liever appèl gehad.
Dat is nog al eenvoudig. Deze brugwachters wenschen eigen
lijk ook in hooger beroep te 'gaan bij den Raad, terwijl er
geen recht van appèl is toegekend. Nu mag de heer Knuttel
zeggen: ik ben voor een nieuw onderzoek, maar hij mag niet
beweren dat er een novum aanwezig is.
Ik wil er verder nog op wijzen, dat de heer Knuttel blijk
geeft de Ingekomen^ Stukken slecht te hebben gelezen. Hij
heeft gevraagd, waaruit de bereidverklaring van Burgemeester
en Wethouders om de stukken andermaal ter visie te leggen,
blijkt. Dit staat in de laatste zinsnede van Ingekomen Stuk n°. 295
aldus luidende: Intusschen herhalen wij onze bereidverklaring
alle stukken nogmaals in de Leeskamer ter visie te doen
leggen. De Raad heeft echter, voorzoover mij bekend is, dit
aanbod niet aanvaard. Gebeurt dit alsnog, dan zullen wij on
middellijk het geheele dossier ter inzage leggen.
De Voorzitter. Alvorens de motie van den heer Sijtsma
in stemming te brengen, wil ik wel verklaren, dat de con-
clussie ^van den heer Sijtsma geheel verkeerd is, omdat
het geen gevolg geven aan het verlangen van den Raad niet
mag worden beschouwd als gebrek aan deferentie voor den
Raad. Dit is gebeurd, omdat de wet zich verzet tegen het ge
volg geven aan den wensch van den Raad. Ik heb zoo straks
gezegd, dat, wanneer de Raad verandering wenscht te bren
gen in de verordening betreffende het georganiseerd overleg,
Burgemeester en Wethouders aan dat verlangen gevolg zul
len geven. Het is hier evenwel een geheel ander geval.
Het zou in strijd zijn met de wet gevolg te geven aan het
verlangen van den Raad en daarom hebben wij de motie
naast ons neergelegd.
De heer Huges. M. d. V. Ik zal vóór de motie stemmen,
maar ik ben er van overtuigd, dat er geen sprake is van
gebrek aan deferentie jegens den Raad.
De Voorzitter. Dan moet U ook niet voor stemmen.
De heer Huges. Ik zal dan tegen de motie en vóór het
voorstel van den heer Dubbeldeman stemmen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van den heer Sijtsma wordt in stemming gebracht
en verworpen met 16 tegen 13 stemmen.
Voor stemmen: mevr. Baart—Braggaar, de heeren Oostveen,
Groeneveld, van der Zeeuw, van Gruting, Heemskerk, van
Stralen, van Weeren, de la Rie, Sijtsma, Knuttel, Dubbelde
man en mevr. DubbeldemanTrago.
Tegen stemmen de heeren: van Hamel, Eikerbout, Pera,
Bots, van der Pot, van der Lip, Oostdam, Stijnman, Wilmer,
Huurman, Bisschop, Kuivenhoven, de Lange, A. Mulder,
Huges en Splinter.
Het voorstel van den heer Dubbeldeman in stemming
gebracht, wordt aangenomen met 20 tegen 9 stemmen.
Vóór stemmenMevr. BaartBraggaar, de heeren Oostveen,
Groeneveld, van der Zeeuw, van Gruting, Heemskerk, van
Stralen, Eikerbout, van Weeren, Oostdam, jStijnman, Wli-
mer, de la Rie, Bisschop, Sijtsma,Kuivenhoven, Knuttel, Dub
beldeman, Mevr. DubbeldemanTrago en Huges.
Tegen stemmen de heeren: van Hamel, Pera, Bots, van
der Pot, van der Lip, Huurman, de Lange, A. Mulder
en Splinter.
De Voorzitter. Mijne Heeren. Het is mijn voornemen om
op de agenda voor de volgende vergadering te plaatsen een
voorstel tot benoeming van eene dergelijke commissie. Dan
kunnen de leden overleggen, wie zij in die commissie
willen opnemen.
26°. Verzoek van Mej. J. G. D. van Gulik om eervol ontslag
als onderwijzeres in de handwerken aan de scholen 2e klasse
No. 2 en 3e klasse No. 3.
Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders
om praeadvies.
27°. Amendement van de heeren van Stralen en Dubbeldeman
op het voorstel in zake de toekenning van een uitkeering
in eens.
28°. Idem als voren van den heer Wilmer.
Dit stuk luidt als volgt:
Ondergeteekende heeft de eer voor te stellen in vlgn. 301,
agenda-punt 16, te lezen
in A le a 25 in plaats van 10.
Th. B. J. Wilmer.
Zullen worden behandeld bij punt 16.
29°. Motie van den heer Wilmer in zake rabat op de prijzen
der brandstoffen.
Deze motie luidt als volgt:
Ondergeteekende heeft de eer bij punt 17 der agenda de
volgende motie voor te stellen.
De Raad der gemeente Leiden overwegende, dat de prijzen