268
DONDERDAG 16
OCTOBER 1919.
bereid verklaarden om alle stukken voor den Raad ter inzage
te leggen.
Dat is gebeurd en de Raad heeft dus destijds kennis kunnen
nemen van het geheele dossier en nooit is een van de leden
op de zaak teruggekomen. Daarmede was die zaak dus afge
handeld. Aan elke zaak moet eens een einde komen. Men kan
er niet ten eeuwigen dage op terugkomen.
Alleen in één geval zou hier iets voor te zeggen zijn, nl.
wanneer er, gelijk het in gewone strafzaken ook voorkomt,
sprake is van een novum, een nieuw feit dat aan het licht
is gekomen. Wanneer men kan zeggen: dit vonnis is wel ge
wezen, maar na dien tijd is iets aan het licht gekomen, dat,
wanneer het bekend geweest was, een andere uitspraak ten
gevolge zou kunnen gehad hebben, dan zou er voor een
nieuw onderzoek wat te zeggen zijn. Maar nooit is met be
trekking tot deze zaak eenig nieuw feit genoemd.
De eenige reden, waarom de brugwachters nu weer op de
beslissing terugkomen is het feit, dat de Raad thans anders
is samengesteld. Maar op die manier kan men wel aan den
gang blijven. Het volgende jaar komt er weer een nieuwe
Raad. Loopt de zaak nu niet af naar het genoegen der brug
wachters, dan kunnen ze dan wel weer opnieuw requestreeren.
Er moet aan iedere zaak, vooral rechtszaken, eens een eind
komen.
En nu komt de heer Dubbeldeman met enkele feiten, die
hier absoluut niets ter zake doen. Dat vonnis is geveld door
drie Wethouders zegt hij. Dat is waar. De Burgemeester en
de heer van Hamel waren toen ongesteld. Er waren dus maar
drie Wethouders op dat oogenblik aanwezig. Maar wat doet
dit ter zake? En wat doet het er nu toe of een van de brug
wachters is verschenen in uniform en de andere in politiek
en met verbazing hoorde ik, dat de heer Dubbeldeman het
afkeurt, dat een politieagent als getuige is gehoord.
De heer Dubbeldeman. Hij is niet gehoord!
De heer van der Lip. Hij is wel gehoord!
De heer Dubbeldeman. Maar niet in het bijzijn van de
menschen
De heer van der Lip. Dat weet ik niet precies meer, maar
dat is heel wat anders; trouwens dat gebeurt in eene gewone
rechtszaak ook niet altijd en ik vraag mij af, wat dat nu
beteekent.
Uit alles blijkt duidelijk, dat de heeren zeer eenzijdig in
gelicht zijn. En wat hebben Burgemeester en Wethouders
nu gedaan? Zij zijn en dit ook aan het adres van den
heer Sijtsma ook thans weer zoover gegaan als maar
eenigszins mogelijk was, zij hebben gezegd: wanneer de Raad er
belang in stelt, dan willen wij de stukken nogmaals overleggen.
De heer Sijtsma. Wat geeft dat nu?
De heer van der Lip. Dan kan men de geheele zaak leeren
kennen, waartoe de Raad ook al vroeger gelegenheid heeft
gehad en dan zal men moeten erkennen, dat het vonnis van
Burgemeester en Wethouders volkomen juist gewezen is.
De heer Sytsma. Dat is mijn indruk niet!
De heer van der Lip. Dan is er nog een punt waarop ik
de aandacht zou willen vestigen. Er zal, volgens het voorstel
eene commissie moeten benoemd worden om met Burgemeester
en Wethouders een nieuw onderzoek in te stellen.
Wat hiermede bedoeld wordt, is niet duidelijk, te minder
omdat de heer Dubbeldeman bij zijn toelichting gezegd heeft,
dat dan zal blijken wie van beide partijen gelijk hebben. Dus
de eene partij vormen de brugwachters en de andere partij
is ons college.
De heer Dubbeldeman. Neen, de aanklagers!
De heer van der Lip. Goed, dan staan wij dus buiten
het geding.
Maar dan vraag ik mij af; hoe stelt de heer Dubbeldeman
zich die commissie dan voor. Bedoelt hij eene commissie van
10 leden, samengesteld uit 5 leden van den Raad plus het
College van Burgemeester en Wethouders? Zoo ja, dan moet
ik zeggen dat het moeielijk aangaat, dat Burgemeester en
Wethouders die deze zaak zeer nauwkeurig onderzocht hebben,
door den Raad gedwongen zullen worden om een nieuw
onderzoek in te stellen.
Het lijkt mij toch heel vreemd, dat Burgemeester en Wet
houders, die deze menschen reeds eenmaal hebben gehoord,
hen nog eens zouden moeten verhooren, en dat zij terwijl zij
de zaak al eenmaal berecht hebben en dit was hunne
bevoegdheid gedwongen zouden worden nogmaals en nu
met een Commissie uit den Raad, weer van voren af aan te
beginnen. Het kan haast niet gekker! Ik moet dan ook om
genoemde redenen den Raad aanraden het voorstel van den
heer Dubbeldeman te verwerpen.
De heer Dubbeldeman. M. d. Y. Ik moet er tegen pro
testeeren, wanneer de heer van der Lip zegt, dat Burgemeester
en Wethouders niet verplicht zouden zijn eene door den
Raad aangenomen motie uit te voeren. Ik heb ook wel eens
gelezen in de Gemeentewet en daarin staat toch, dat Burge
meester en Wethouders de uitvoerders zijn van de besluiten
door den Raad genomen. Wanneer men dit niet wil erkennen,
dan moet men 'üppenheim er maar eens op naslaan, dan zal
men zien, dat hij hierin aan mijne zijde staat. Het komt niet
te pas, dat Burgemeester en Wethouders handelen, zooals zij
hebben gedaan, willen zij niet, dat de Raad vijandig zal gaan
staan tegenover Burgemeester en Wethouders. Burgemeester
en Wethouders zijn mijns inziens verplicht de hier genomen
besluiten uit te voeren en zij mogen zich niet stellen op het
standpunt van den heer van der Lip. Het spreekt van zelf,
dat wij deze zaak niet zouden hebben verdedigd, wanneer er
voor de brugwachters eene rechtspositie bestond, maar die
bestond toen niet en naar ik meen bestaat deze nu nog niet.
Nu is onze bedoeling, dat de Commissie uit den Raad, waaraan
Burgemeester en Wethouders zullen worden toegevoegd, de
zaak nog eens zullen onderzoeken; dus niet of Burgemeester
en Wethouders verkeerd hebben gehandeld, maar om te zien
of de aanklagers wel geheel vrijuit gaan. Mij is ter oore ge
komen, het. wordt overal in de stad verteld, dat de aanklager
dronken zou zijn geweest.
De heer van der Lip. Dat was de aanklager niet.
De heer Dubbeldeman. Het was de hoofdgetuige en hij
was de eenige, die deze zaak heeft aangebracht. Dit zou- ik
willen zien onderzocht. Wanneer er eene rechtspositie voor
de brugwachters bestond, dan zou ik over deze zaak niet
hebben gesproken. Wij kunnen op ieder adres niet ingaan.
Er zijn hier evenwel fouten begaan. Hieruit blijkt hoe nood
zakelijk het is deze menschen in de rechtsregeling op te
nemen. Zij moeten weten wanneer zij gestraft worden, op
wien zij zich kunnen beroepen. Het is niet onze bedoeling
Burgemeester en Wethouders een standje te maken. Ik zou
willen zeggen, verzet U niet tegen mijn voorstel, maar stelt
ons in de gelegenheid een zelfstandig onderzoek in te stellen.
Wat de heer Sijtsma heeft gezegd, kan ik tot mijn spijt
niet onderschrijven.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik wensch op te merken, dat
mij niets is gebleken van de uitvoering der bereidverklaring
van Burgemeester en Wethouders om de stukken deze zaak
betreffende, ter visie te leggen.
De Voorzitter. De heeren hebben het immers niet gewild.
De heer Knuttel. Dat sluit het ter visie leggen niet uit.
De heer van der Lip. Wij hebben het toch aangeboden.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik moet opkomen tegen de
uitlegging van den heer van der Lip van de strekking der
motie van den heer Sijtsma. De motie drukt zich zeer voor
zichtig uit. Er staat: dat een zoo zware straf als ontslag uit
de betrekking gerechtvaardigd is. Dat men hieruit zou kunnen
lezen, dat een mindere straf wel gerechtvaardigd zou zijn,
dat ben ik met den heer van der Lip niet eens. Al ben ik
geen jurist, houd ik mij toch ook wel eens met uitlegkunde bezig.
Ik wil ook nog iets zeggen over de uitlating van den heer
van der Lip, wanneer hij triomfantelijk uitroept: de taak van
berechting berust bij Burgemeester en Wethouders.
Juist, Mijnheer de Voorzitter, daar gaat het om. W7ij heb
ben hier in zekeren zin met een novum te doen want ik ben
het eens met den heer van der Lip, dat aan elke rechtszaak
eens een einde moet komen. Maar het novum is hier juist,
dat de Raad anders is samengesteld, en in zijn nieuwe samen
stelling meent, dat de berechting in deze zonder beroep van
Burgemeester en Wethouders onvoldoende is geweest en dat
de Raad, zoolang er geen scheidsgerecht is ingesteld, in dien
noodtoestand wil voorzien door uit zijn midden eene Com
missie te benoemen, die in het geval dat zich voordoet, nu
de werkgevers tevens als rechter optreden, de zaak eens
onderzoekt.
De "Voorzitter. Ik ben geen werkgever.
De heer Knuttel. Ik dacht dat die brugwachters in gemeente
dienst waren en het Gemeentebestuur hier de werkgever was.
De Voorzitter. Neen, in dit geval staan deze ambtenaren
tegenover het gemeentebestuur niet in de verhouding van
werknemers tot patroon. Zij zijn autoriteiten, precies als ik,
doch van lageren rang in de hiërarchie.