264 DONDERDAG 16 OCTOBER 1919. staan dat er eens eene conferentie wordt gehouden met de vertegenwoordigers van de plaatselijke organisaties van de landelijke vakbonden, degenen, die vanmiddag de betreffende adressen, en aldus de gelegenheid openstellen tot eene monde linge beraadslaging omtrent de geopperde bezwaren, zouden wij in eene volgende vergadering van Burgemeester en Wet houders te hooren kunnen krijgen hoe zij over de zaak denken. Mij dunkt, dat wanneer deze onderlinge gedachtenwisseling tusschen beide partijen nog eens heeft plaats gehad, Burge meester en Wethouders wel tot een andere meening zullen zijn gekomen en dat wij dan niet met een voorstel zullen behoeven te komen om de samenstelling van de Commissie voor georganiseerd overleg te wijzigen. Ik acht deze zaak van bijzonder groot belang. Wanneer Burgemeester en Wethouders op hun standpunt blijven staan en de meerderheid van den Raad zich met het voorstel van Burgemeester en Wethouders vereenigen, dan zie ik er van komen, dat verschillende orga nisaties geen zitting zullen willen nemen in deze Commissie. Nu mag men zeggendat is in haar eigen nadeel, maar U voelt, dat wanneer in de Commissie voor georganiseerd overleg slechts zitting zullen nemen vertegenwoordigers van plaatse lijke vereenigingen, terwijl de nationale bonden zich .ont houden, de bedoeling van het georganiseerd overleg niet wordt bereikt. Ik zou dan ook wenschen, dat Burgemeester en Wet houders de gevraagde toezegging zouden willen doen. Mochten Burgemeester en Wethouders hiertoe niet bereid zijn, dan behoud ik mij het recht voor om dezen middag eene motie in te dienen, waarin de wenschelijkheid wordt uitgesproken, dat de Commissie voor georganiseerd overleg slechts bestaat uit vei tegen woordigers van landelijke en algemeene vakbonden. De Voorzitter. De heer van Stralen spreekt over het standpunt der organisaties, maar dat is het standpunt slechts van de organisatie, waarvan de heer van Stralen lid is. Andere organisaties staan op een geheel ander standpunt. Zoo her inner ik mij nog heel goed, dat de heer Oostdam heeft gezegd de Katholieke organisatie kan men in de Commissie niet op nemen, omdat deze te weinig leden telt. Nu zou men volgens de meening van den heer van Stralen de vereeniging Recht en Plicht moeten buitensluiten, welke vereeniging vele leden telt, terwijl men eene willekeurige x-afdeeling van een x-bond, al heeft deze afdeeling slechts 3 leden, moet opnemen, omdat het een landelijke bond is. Nu zegt do heer van Stralen, dat er 3 bonden van werk lieden zijn n.l. de moderne bond, de Roomsch-Katholieke en de Christelijke. Wat hindert het nu, dat naast deze 3bonden ook nog gehoord wordt Recht en Plicht, welke vereeniging voldoende leden heeft? Wat voor kwaad wordt hierdoor aan de 3 andere bonden gedaan? Burgemeester en Wethouders willen de rechten van de door U bedoelde bonden niet verkorten, maar U wilt het recht van anderen verkorten. U wenscht hier de machtspositie te stellen tegenover de rechtspositie. Deze zaak is nu eenmaal besloten en afgehandeld. Wij kunnen toch niet iederen keer opnieuw hierover gaan beginnen? Laat men deze aangelegen heid ter sprake brengen in de vergadering van de Commissie voor georganiseerd overleg en dan Burgemeester en Wet houders verslag hierover uitbrengen. Laat deze zaak zich ontwikkelen evenals dit het geval is in andere gemeenten. Waar er hier 4 bonden zijn van werklieden, daar hebben Burgemeester en Wethouders niet het recht er een van te weigeren. Burgemeester en Wethouders kunnen er niet toe medewerken orn eene vereeniging, die door U wordt verketterd, uit te sluiten. En daarom stel ik voor om die adressen voor kennisgeving aan te nemen en dat voorstel handhaaf' ik ook na hetgeen de heer van Stralen in het midden heeft gebracht. Wanneer uit de betrokken vergadering blijkt van eenig verschil van opinie, kan iedereen dat direct te berde brengen. Dan kan men eens zien hoe dat instituut werkt. En in dat verband herhaal ik nog eens, dat er in den beginne van arbeiderszijde geen oppositie is gekomen, zoodat men de zaak dus eerst wel eens kan aanzien. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Wanneer ik iets zeggen mag, mag ik wel beginnen met te verklaren, dat ik het met U niet eens ben. Dat U dat verkeerd inziet, kan ik mij begrijpen. Dat komt omdat U U niet kunt plaatsen op het standpunt, dat de moderne organisaties van arbeiders moeten innemen, want U hebt het ieder oogenblik over de plaatselijke vereeniging Recht en Plicht. Mijnheer de Voorzitter. Ik weet niet of U weet, dat derge lijke bonden in de moderne arbeidersbeweging klaploopers worden genoemd en wel moderne klaploopers, of georganiseerde klaploopers. Mijnheer de Voorzitter. De toestand is zoo, dat de organi saties vereenigd in een landelijken bond of dat een Christelijke is, of wat men noemt een moderne, doet er niet toe strijden voor de belangen, niet alleen ter plaatse, maar van het geheele land en de plaatselijke organisatie Recht en Plicht doet dat niet. Bovendien, wanneer Burgemeester en Wethouders van plan zijn om die plaatselijke organisaties in het georganiseerd overleg op te nemen, dan zie ik in de toekomst een stuk of 10,12 van die paddestoeltjes opgericht en dat wordt een groot gevaar, ook voor onze gemeente en voor Burgemeester en Wethouders, die met al die elementen zullen moeten samenwerken. Mijnheer de Voorzitter C schudt van neen, maarU weet, de menschen hebben onder elkaar vaak ongenoegen wanneer de Raad goedvindt dat het die menschen zoo gemakkelijk wordt gemaakt om tot het georganiseerd overleg te worden toegelaten, dan zien wij af en toe zich een klein groepje afscheiden van de andere organisatieè, Christelijke, Syndicalis tische of moderne en plaatselijke bonden oprichten, die dan alle medegerechtigd zullen zijn en alle een stem zullen hebben. Daarom geloof ik dat Burgemeester en Wethouders goed zullen doen wanneer zij den raad van den heer van Stralen opvolgen en eerst nog eens een kleine conferentie hebben met de vereenigingen, die geadresseerd hebben en daarna den Raad verder inlichten. Daar kunt U van Uw standpunt geen bezwaar tegen hebben. De Voorzitter. Ik kan alleen zeggen, dat hieruit duidelijk blijkt het onderscheid dat tusschen ons bestaat. Ik neem hier n.l. een geheel onpartijdig standpunt in. En nu kan men .daarover wel van meening blijven verschillen, maar de zaak moet voortgang hebben en zich kunnen ontwikkelen. Blijkt het, dat de ontwikkeling in de verkeerde richting gaat, dan kan men ingrijpen, maar wij kunnen niet ieder oogenblik bij eene andere samenstelling van den Raad opnieuw daarover gaan beraadslagen. Ik ben er voor, dat men de ontwikkeling, die het instituut zal nemen, eerst eens afwacht en dan zoo noodig wijzigingen aanbrengt, maar op het oogenblik zou ik den heeren werkelijk aan willen raden de betrokken adressen voor kennisgeving aan te nemen. De heer üostdam. M. d. V. De bezwaren, door den heer Dubbeldeman uiteengezet tegen plaatselijke organisaties en vereenigingen, worden niet alleen gevoeld aan den kant van de S. D. A. P., maar ook aan onze zijde. Wanneer ik mij niet vergis, is er ook van de Christelijke organisatie ingekomen, om eene vereeniging als «Recht en Plicht" bij 't georganiseerd overleg te voeren. Maar Mijnheer de Voorzitter, de zaak is nu eenmaal zoo, dat het instituut hier eigenlijk geheel klaar is. Ik wil niet ontkennen dat ik eenigszins verrast ben geweest, toen ik zoo spoedig van Burgemeester en Wethouders de desbetreffende verordeningen ontving. Ik had gedacht, dat deze verordeningen eerst nog in den Raad zouden zijn gekomen, alvorens te zijn vastgesteld. Ik blijk mij hierin te hebben vergist. Door den Raad is de «grondwet" voor 't georganiseerd overleg samen gesteld, waarop Burgemeester en Wethouders zich gehaast hebben, voort te bouwen. De zaken loopen dus reeds. Nu wenscht de heer van Stralen, dat er spoed zal worden betracht, maar wat voor bezwaar kan er dan bestaan om vast te be ginnen, al wil ik wel bekennen, dat ik de bezwaren tegen het toelaten van plaatselijke bonden niet kan ontkennen; er schuilt toch veel waars in hetgeen de heer Dubbeldeman heeft gezegd. Blijken die bezwaren werkelijk gegrond, dan kan men nog altijd zien, wat er te doen staat. Nu eerst het opgebouwde weer af te breken en dan wat nieuws op te bouwen, geeft groote vertraging, wat ik ten zeerste zou betreuren, omdat de salarisherziening aan dit georganiseerd overleg vast zit. De heer Dubbeldeman. Wanneer men maar een goeden toeslag geeft, hindert het niet. De heer Oostdam. Dat is eene rare manier van handelen. Men zou dan zeggen: hier hebt gij vast een flinken brok, houdt nu verder maar uw mond. Dat is niet de taktiek, door het Gemeentebestuur te volgen. Ik zou het betreuren, wanneer de zaak van 't georganiseerd overleg werd vertraagd. Laat men op den ingeslagen weg voortgaan, dan kan men zien of de ingebrachte bezwaren werkelijk overwegend zijn. Het gebeurt wel eens meer, dat er bezwaren worden geopperd, die later blijken van niet zoo veel gewicht te zijn, als men wel had gemeend. Hoewel ik dus wat voor de geopperde bezwaren gevoel, zal ik er op het oogenblik toch overheen willen stappen. De heer Heemskerk. M. d. V. Er is op gewezen, dat Burge meester en Wethouders den noodigen spoed moeten betrachten met het invoeren van georganiseerd overleg. Mijns inziens zijn Burgemeester en Wethouders wel wat al te haastig te werk gegaan. Burgemeester en Wethouders hebben, nadat in beginsel besloten was tot de instelling van dat georganiseerd overleg, verordeningen ontworpen. Was het nu niet beter

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 4