DONDERDAG 16
OCTOBER 1919.
263
Raad ingekomen. In de eerste plaats was er een request van
het Nationaal Verbond van Gemeente-Ambtenaren. Dat request
was alleen gericht tegen den Nederlandschen Bond van ge
meente-ambtenaren, welken bönd men wilde weren.
In de tweede plaats was er een request van de politie om
hunne vereeniging te willen opnemen in de Commissies van
georganiseerd overleg.
In de derde plaats van den Bond van Nederlandsche onder
wijzers, ten vierde van den straatmakersbond, ten vijfde
van den bond van technische ambtenaren, ten zesde van de
afdeeling Leiden van dien bond, voorzoover de beide laatste
adressen betreft, gericht aan Burgemeester en Wethouders, resp.
tot opneming bij het georganiseerd overleg van de onderwij
zers, straatmakers en technici en tenslotte van denCentralen
Ambtenaarsbond, die den Nederlandschen bond van Gemeente
ambtenaren en den Bond van Technici wilde uitsluiten.
Van de zijde van den modernen werkliedenbond zijn toen
geene bezwaren ingekomen.
Toen Burgemeester en Wethouders dus hun praeadvies
moesten verdedigen was er in het geheel geen bezwaar van
werkliedenzijde; alleen het eenige bezwaar was hier indertijd
in den Raad door den beer van Tol geopperd, nl. tegen het ter
visie leggen van stukken voor ongeorganiseerden. Toen is,
meen ik, de heer Oostdam met mij daartegen opgekomen met
de bewering, dat Burgemeester en Wethouders moesten staan
boven die zaken en geen partij moesten kiezen. Er is destijds
dus geen bedenking gekomen van werkliedenzijde; alleen*
was de groote oppositie van den Centralen Ambtenaarsbond.
En nu komen in eens drie lichamen gecombineerd, met
den bekenden heer Limburg als secretaris, tot geheel andere
resultaten. Omdat de Raad op het oogenblik anders is
samengesteld, komt men plotseling in de oppositie. De zaak
moet nu gansch veranderd worden. Waar vroeger in het
systeem van het georganiseerd overlég de categorievereenigingen
geheel werden geweigerd, vraag .ik, wanneeer de politie moet
worden toegelaten, waarom dan niet de straatmakers en
andere moeten worden opgenomenmen moet toch het een
of het andere systeem kiezen.
Burgemeester en Wethouders hebben hunne regeling indertijd
l'instar van Amsterdam en den Haag ontworpen. In eerst
genoemde gemeente is die quaestie door een persoon, dien ik
ken, den heer Wibaut, geregeld en daar heeft men in het
geheel deze bezwaren niet gevoeld.
Wat moet er bij het College van Burgemeester en Wet
houders in deze voorstaan? Men moet daar niet uitgaan van
het idee, dat men den een of anderen bond wenscht te believen,
maar het gemeentebelang moet behartigd worden; bij Burge
meester en Wethouders moet uitgegaan worden van den
grondslag van een overleg tusschen Burgemeester en Wet
houders en de chefs van de takken van dienst met de ver
schillende werklieden en beambten.
Ik wil eens een paar voorbeelden noemen.
De vereeniging Recht en Plicht bestond hier al lang voordat
de afdeeling van een algemeenen bond hier bestond. Die
vereeniging voldoet geheel aan de eischen door Burgemeester
en Wethouders gesteld; zij heeft hier meer dan 25 leden.
Moet nu eene dergelijke vereeniging uitgesloten worden?
Laat mij een geval noemen, dat men hier had eene afdeeling
van een Nationalen Algemeenen Bond, die slechts 3 leden
heeft, nl. een voorzitter, een secretaris en een penningmeester.
Nu zou zulk eene vereeniging moeten worden erkend. Ieder
zal toch moeten toegeven, dat dit nooit de bedoeling van
eene dergelijke instelling kan zijn. Men moet bovendien niet
vergeten, dat het niet gaat om het uitbrengen van een stem,
maar om het kenbaar maken van zijne gevoelens. Nu kan
het heel goed zijn, dat het in de toekomst wenschelijk is,
dat allen zich organiseeren in nationale bonden, maar dan
moet men het bondsleven zoo aantrekkelijk maken, dat de
plaatselijke bonden het moeten opgeven. Burgemeester en Wet
houders hebben hiermede evenwel niets te maken. Het is
ons er om te doen te vernemen, wat er leeft en wordt gedacht
in de verschillende kringen van ambtenaren en werklieden. Daar
om moeten wij met al de vereenigingen contact houden. Ons
systeem lijkt mij dan ook zeer billijk. Wij hebben slechts nog op
genomen den Bond van Technici, die in ons praeadvies niet was
genoemd. Met het oog op de salarisherziening is het van het
grootste belang te weten, hoe men over verschillende zaken oor
deelt in den Bond van Technici, die hier 40 leden telt. Zou men
dezen Bond zoo maar kunnen negeeren Moet een bond wel wor
den opgenomen, al heeft deze ook veel minder leden, alleen, omdat
deze nationaal is? Ik geloof.dat wij deze zaak goed hebben bezien,
toen wij het systeem van den Haag hebben overgenomen, nl. de
verdeeling in diensttakken. Zonder eenige oppositie, zelfs de heer
van Tol heeft geene bezwaren in gebracht, is het voorstel van
Burgemeester en Wethouders aangenomen. Het eenige bezwaar
dat de heer van Tol had, was tegen het ter visie leggen der stuk
ken voor ongeorganiseerden. Nu komen er nieuwe leden in den
Raad en met hun hulp hoopt men de ambtenaren en werklieden
te dwingen lid te worden van nationale bonden. Wanneer plaat
selijke bonden geen reden van bestaan meer hebben, dan moet
men deze opheffen. Daar hebben Burgemeester en Wethouders
niets mede te maken. Zonder eenige partijdigheid, eerlijk en
te goeder trouw hebben wij ons praeadvies verdedigd. Men
heeft reeds zoo lang verlangd contact te krijgen met de chefs
van dienst en met Burgemeester en Wethouders, dat ik meen,
dat, waar dit contact op zulk eene loyale wijze wordt mogelijk
gemaakt, de Raad hiermede tevreden moest zijn. Wie zegt
ons, dat, wanneer wij heden zouden doen, wat gevraagd wordt,
niet door anderen om partijpolitiek te drijven, een ander
voorstel zal worden gedaan
Er is nog een ander gevaar. Er bestaat op het oogenblik
georganiseerd overleg. Nu kan er eene motie worden ingediend,
waarin wordt voorgesteld, dat het georganiseerd overleg alleen
zal plaats hebben met vertegenwoordigers van algemeene
nationale bonden. Gesteld, dat deze motie wordt aangenomen,
dan zal aan Burgemeester en Wethouders worden verzocht
wijziging in de verordening te brengen. Nu krijgt men over
3 maanden weer een anderen Raad. Moeten Burgemeester
en Wethouders dan weer monnikenwerk gaan doen, want
die Raad kan wel weer heel andere inzichten hebben dan
de tegenwoordige. Laten wij nu nog geene wijziging gaan
aanbrengen, voordat men gezien heeft hoe dit systeem werkt.
Wij passen hier hetzelfde stelsel toe, dat in den Haag en
Amsterdam is aangenomen en waarop de diverse bonden
hun invloed hebben uitgeoefend door middel van de Wethouders
van hunne richting. Blijken er fouten in het stelsel te zijn,
welnu, laat men die dan ter kennis brengen van Burgemeester en
Wethouders, dan kan de regeling immers nog worden gewijzigd.
Maar om de zaak nu ruwweg ineens weder te gaan afbreken,
lijkt mij ongewenscht. Dan zou ik in dat opzicht zeggen:
wat men zoo dikwijls ziet: men verlangt iets, niet om
het te krijgen, maar alleen om oppositie te voeren, precies
als de kinderen, die speelgoed willen hebben om het daarna
weder stuk te maken.
Dit is eene aangelegenheid, die op denzelfden voet in
verschillende groote steden is geregeld. Ik geloof daarom dat
men werkelijk verkeerd doet om daarop in te gaan, aangezien
dat instituut pas zonder .eenige oppositie is geregeld.
Daarom zou ik willen voorstellen, dat men deze adressen
voor kennisgeving aanneemt.
De heer van Stralen. M. d. V. U hebt een breedvoerig
betoog gehouden over de quaestie van het georganiseerd overleg
en U hebt daarbij doen uitkomen dat de organisaties daarbij
niets anders doen dan zich tegen hunne belangen te keeren.
U hebt immers gezegd, dat de organisaties, als die van het
Overheidspersoneel, die zich vroeger over dergelijke bezwaren
niet uitlieten, dat nu wel doen en nu met hoopen bezwaren
komen omtrent het georganiseerd overleg, zooals het tot nog
toe tot stand is gekomen.
Maar het is in elk geval een feit, dat bij alle organisaties
hier ter stede, die afdeelingen zijn van landelijke vakbonden van
Overheidspersoneel, omtrent deze zaken geheel dezelfde meening
bestaat. Dat is merkbaar uit de adressen, die zijn ingekomen
en daaruit blijkt, dat al die organisaties op het standpunt
staan, dat het georganiseerd overleg uitsluitend moet zijn
samengesteld uit een vertegenwoordiger van Burgemeester en
Wethouders en aan den anderen kant vertegenwoordigers
van organisaties, die landelijk zijn en van algemeenen aard.
En waar wij dat weten is het ons duidelijk dat vasthouden
aan het eenmaal vastgestelde, slechts zal leiden tot eene onge
wilde vertraging in den gang van zaken, in datgene dat zoo
spoedig mogelijk plaats moet grijpen. Daarom zou ik het
wenschelijk achten, dat deze zaken nog eens even onder de
oogen werden gezien voordat wij ingaan op het voorstel van
den Voorzitter om die adressen voor kennisgeving aan te
nemen. Wij weten het nu. Wij wisten trouwens zonder die
adressen het standpunt dat door die organisaties wordt ver
dedigd en nu komt het mij ook voor, waar wij staan bij den
aanvang van dat instituut, dat de samenstelling moet ge
schieden op een dergelijke wijze, dat wij er verze kerd van
kunnen zijn, dat de belangen van de betrokken groepen
daarbij het best worden behartigd, zoodat de verschillende
partijen daarmede genoegen kunnen nemen. Anders zal dat
tot minder aangename verhoudingen aanleiding geven en
men gevoelt dat-daarbij het instituut van het georganiseerd
overleg niet wel zal varen.
Ik geef toe, dat de instelling kort geleden tot stand is gekomen,
en omtrent de samenstelling kan ik mij indenken, dat de leden,
die indertijd hun stem daaraan hebben gegeven, nu van
raeening zijn, dat er geene wijziging in moet worden gebracht.
Maar ik acht het toch wenschelijk, dat wij die zaken niet
zonder meer naast ons nederleggen. Het komt mij voor, wanneer
dan de Raad op het moment eene andere beslissing wil, dat
men dan in elk geval goed doet om eens ter dege kennis te
nemen van de bezwaren, die de organisaties hebben ingebracht
tegen de tegenwoordige samenstelling van het georganiseerd
overleg. Wanneer Burgemeester en Wethouders willen toe-