DONDERDAG 16 OCTOBER 1919.
289
wil ik echter daaraan, na hetgeen reeds gezegd is, nog een
enkel woord toevoegen, al is het kort.
Dat de loonen hier zoo schandelijk laag waren, dat
de heer Dubbeldeman elders niet zijne meening daarover
wilde
De heer Dubbeldeman. Voor den oorlog 1
De heer van der Pot. uiten, kan ik niet begrijpen,
wanneer ik in herinnering breng, dat toen de laatste com
missie ad hoe hare voorstellen behandelde, haar bleek, dat
op dat oogenblik de salarissen in Leiden hooger waren dan
bijvoorbeeld in Rotterdam,.de tweede stad van ons land, het
geval was. Daar waren de loonen van de laagste categorie,
zelfs belangrijk lager dan hier en wanneer ik mij herinner
dat men bij de laatste verhooging met voorstellen is ge
komen, die onze regeling werkelijk op hetzelfde peil plaatsen
ik zeg niet met Amsterdam en Zaandam maar toch
met Utrecht, Dordrecht en dergelijke plaatsen, dan kan ik
niet begrijpen dat men op het oogenblik de toekenning van
die uitkeering hiermede verdedigt, zooals de heer Dubbeldeman
heelt gedaan, dat het eigenlijk is eene schadeloosstelling voor
hetgeen in loon te weinig is betaald.
Ik breng even in herinnering en dat speciaal omdat de
heeren voorstellen een toeslag van 200.— of van 4.
per week, dat bij de voorstellen die in Mei zijn behandeld,
het aanvangsloon van de laagste categorie van arbeiders is
gebracht op 19.80, terwijl toen door den modernen bond
werd gevraagd 21 dat is slechts 1.20 hooger. Moet
men nu, omdat wij toen te laafi; zijn gegaan, een toeslag
van 4.boven op het loon gaan leggen
Mijnheer de Voorzitter. Thans kom ik tot de kwestie van
de financieele gevolgen. Er is het een en ander in de dis-
cussiën naar voren gebracht over hetgeen die gevolgen zou
den zijn.
De heer Dubbeldeman heeft blijk gegeven, dat hij goed
weet dat de financiën van onze gemeente niet rooskleurig
zijn, maar hij heeft daarop laten volgen, dat waar er dan
toch inkomens zijn van 150000.en betrekkelijk vele van
10000.wij daaromtrent nog niet zoo bang behoeven te
zijn en in de tweede plaats heeft hij bovendien nog gespe
culeerd opeventueele hulp van het Rijk, als het met onze
eigen financiën eens misging. Ik geloof' dat wij goed doen
wanneer wij daarop niet te veel rekenen, want het is ons
allen wel bekend, dat het Rijk op het oogenblik zelf niet
weet, waar het het geld vandaan moet krijgen.
Ik geloof althans, dat wij bij pogingen om van dien kant
hulp te krijgen, .nul op het request zoüden krijgen.
Maar de heer de Lange heeft reeds aangetoond, ook al
was het voorbeeld dat hij noemde niet gelukkig, dat wan
neer de hoogere inkomens zwaarder moeten worden belast,
om aan dergelijke hooge eischen te kunnen voldoen, men
onmogelijk een weg zal kunnen vinden, zonder de lage inkomens
ook te treffen. Al heeft hij genoemd inkomens van ƒ1000—,
die naar het oordeel van den heer Dubbeldeman geheel be
hoorden te worden vrijgesteld, zeker is in elk geval dat
inkomens van 2000.— of 2500. van menschen dus, die
het tegenwoordig toch ook al niet breed hebben, zwaar
moeten worden belast, wanneer wij tegelijk de inkomens
van 10.000.zwaar treffen. De regelen, die de Gemeentewet
stelt, de grens, die bovendien wordt gesteld aan de progressie,
die in een gemeentelijken hoofdelijken omslag kan worden
gelegd, maakt dat niet anders mogelijk.
En dat is een punt, dat men wel degelijk in aanmer
king moet nemen. De heer Huges heeft speciaal de inkomens
van 4000.tot ƒ6000.bekeken, laat mij nu ook eens
wijzen op de inkomens van ƒ2000.en ƒ2500.en vragen,
wat deze wel niet zullen moeten gaan betalen, wanneer de
belasting tot dekking van de verlangde uitgaven moet worden
geheven. In aansluiting aan wat ik hier zeg, spreekt het van
zelf, dat, waar ik namens Burgemeester en Wethouders ern
stig ontraad de aanneming van alle voorstellen, die ver
zwaring medebrengen van het door Burgemeester en Wet
houders gedane voorstel, dit het sterkste geldt van het voor
stel van den beer van Stralen. Dat voorstel zal minstens
ƒ202.000.kosten. Ik zeg ten minste, omdat er in dit voor
stel eene periode is, waar ik niet al te veel houvast aan heb,
dat is namelijk de periode sub B. Daar wordt gesproken van
personen, die slechts gedeeltelijk in dienst der gemeente zijn,
waaronder dan zouden vallen de schoonmaaksters en degenen,
die hiermede zijn gelijk te stellen. Dat is een gedeelte van
het voorstel, waaraan ik alle houvast mis, jvant wie zijn dat?
Onder de som van ƒ202.000.— is dan ook alleen begrepen
een bedrag van ƒ3500.voor de schoonmaaksters en er is
niets berekend voor de personen, die met haar zijn gelijk te
stellen. Het is toch moeilijk te beoordeelen, wie dat zouden
zijn. Wanneer men meent, dat het iedereen moet zijn, die
een deel van den dag in dienst der gemeente is, dan valt de
straks genoemde schoolarts hier ook onder. Toen wij daareven
ontkenden, dat deze er onder zou vallen, betrof dit alleen
het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Wordt het
voorstel van den heer van Stralen aangenomen, dan valt hij
er wel onder. Allen, die eenige bijbetrekking bekleeden, in
dienst der gemeente, zullen dan eene uitkeering ontvangen.
De heeren gaan zelfs nog verder, want zij noemen de school-
schoonmaaksters, die niet eens in dienst der gemeente zijn.
Zij verrichten aangenomen werk en worden niet als ambte
naren beschouwd. Wanneer zij zelfs worden opgenomen als recht
hebbenden op eene uitkeering, dan weet ik niet, wie al niet
als met haar gelijk te stellen personen zouden kunnen worden
beschouwd. Dat zouden er dan ongetwijfeld heel wat zijn.
Ik kom thans nog tot enkele bezwaren van minder gewicht,
dan die ik reeds noemde en dan gaat mijn bezwaar in de
eerste plaats tegen de gelijkstelling van alle niet vaste werk
lieden. Er is mijns inziens geen enkele reden voor, dat alle
losse werklieden eene uitkeeering zouden moeten ontvangen
als de vaste werklieden. Wij zijn het er evenwel over eens,
dat gezocht moet worden naar eene billijke vergelijking en
dat de zoogenaamde los-vaste werklieden ook in dit opzicht
gelijk moeten worden behandeld met de vaste werklieden.
Dat is door den Voorzitter ook reeds betoogd. Ik geloof
evenwel, dat deze moeilijkheid niet beter kan worden opgelost
dan door te volgen het voorbeeld van den Haag, waar men
deze zaak in concreto heeft overgelaten aan Burgemeester en
Wethouders. Nu zou de heer Dubbeldeman willen, dat deze
geheele regeling werd overgelaten aan den Raad. Van zijn
standpunt kan ik mij dat volkomen verklaren, dat hij bij alles
beroep wil op den Raad, want voor zijn fractie zijn Burge
meester en Wethouders niet de vertrouwensmannen van den
Raad. De Raad is mijns inziens evenwel niet het geschikte
College om alle concrete gevallen te beslissen. In dat geval
zouden de vergaderingen zeker nog tien keer zoo lang
worden als zij nu reeds zijn. Ik zou dan ook aan de f eeren,
die op een ander standpunt staan, willen aanraden, in dezen
vertrouwen te [schenken aan Burgemeester en Wethouders
en hun in concrete gevallen de beslissing over te laten.
Mijnheer de Voorzitter ik moet nu nog een paar zaken
behandelen.
Iri de eerste plaats dan acht ik het noodzakelijk, dat men
de beoordeeling, wie kostganger is, overlaat aan Burgemeester
en Wethouders. Dat is geen vaststaand begrip en men kan
daaromtrent allerlei opvattingen hebben. Mij dunkt hier heeft
men te maken met een factor, waar eene beoordeeling noodig
is en die aan Burgemeester en Wethouders behoort te worden
opgedragen.
Verder hebben de heeren van Stralen en Dubbeldeman de
woorden burgerlijken staat weggelaten. Zooeven heb ik bij
interruptie daar al op gewezen. Daaromtrent is het bezwaar,
dat toch naar zekeren datum beoordeeld zal moeten worden
of men meerderjarig is of niet. Dat is een fout, die moet
worden hersteld.
Hiermede ben ik aan het eind van mijne min of meer
ondergeschikte bezwaren tegen het amendement-van Stralen.
Ik wil nu nog even mededeelen de financieele gevolgen van
de andere voorstellen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal kosten
ƒ79.730.Het voorstel van den heer Sijtsma, zouder dat
daarin eene wijziging wordt aangebracht, want de gevolgen
daarvan kan ik natuurlijk niet beoordeelen, zou nog 37.015.
daarboven kosten en het voorstel van den heer Wilmer, om
den kindertoeslag van ƒ10.op ƒ25.te brengen zou kosten
ƒ18.035terwijl het, wanneer het gepaard gaat met het
voorstel van den heer Sijtsma, wanneer het eerste werd aan
genomen en daarna ook dat, zou bedragen ƒ18.525.
Ik meen hiermede te kunnen volstaan.
De Voorzitter. Darnes en heeren. Ik geloof te mogen con-
statoeren, dat het voorstel van alle kanten is bekeken.
Meestal pleeg ik aan het eind van de beschouwingen
daarover mijne meening nog eens te zeggen, maar ik geloof,
dat het na het betoog van den heer van der Pot niet meer
noodig is, dat ik daaraan nog wat toevoeg. Ik meen, dat dit
ten slotte een quaestie is, die beslist moet worden door stemming
en stel dus voor daartoe over te gaan. Wij zullen dan het
eerste stemmen over het eerste gedeelte van het amendement
van de heeren van Stralen en Dubbeldeman om »sub 1°
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders te lezen
als volgt
dat aan allen, die in vasten of lossen gemeentendienst zijn
en die een salaris genieten van niet meer dan 3000.per
jaar, ten laste van het dienstjaar 1919, een uitkeering in eens
zal worden uitbetaald."
De heer van Stralen. Ik zou een kleine wijziging in mijn
amendement aan willen brengen. Ik zou namelijk de grens
van ƒ3200.willen veranderen in ƒ3000.
De Voorzitter. Ik zal Uw amendement zoodanig wijzigen.