288
DONDERDAG 16 OCTOBER 1919.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik wil beginnen te ver
klaren, dat ik het niet eens ben met den heer Sijtsrna om
eene uitkeering te geven naar het vermogen. Het is toch de
bedoeling van de organisatie, dat de uitkeering niet wordt
gegeven bij wijze van fooi, maar als een erkenning, dat het
loon de laatste jaren te laag is geweest. Van dat standpunt
uitgaande zal men derhalve nooit kunnen zeggen: U krijgt
geen toeslag, omdat [Jw inkomen hoog genoeg moet worden
geacht. De heer Wilmer heelt gezegd, dat onze fractie partij-
propaganda maakt. Ik wil opmerken, dat voor de sociaal
democraten hun intrede deden in den Raad, de andere par
tijen er geen andere partij-politiek op na hielden dan die
van de brandkast. Men zal begrijpen, dat wij daaraan niet
zullen kunnen mededoen. Ik zit hier in de allereerste plaats
om de belangen van het proletariaat te verdedigen en de
wenschen van die klasse naar voren te brengen.
Ik stel er prijs op dat hier even vast te leggen.
Dan moet ik den heer Wilmer even wijzen op een
methode, die eigenlijk minder geoorloofd is. Hij heeft het
bijvoorbeeld over het feit, dat mijn partijgenoot, de Wet
houder Wibaut. te Amsterdam op het oogenblik heeft voor
gesteld eene uitkeering te geven van 100.en wij hier
ƒ200.Dan wil ik er op wijzen, dat de heer Wibaut zal
hebben gezegd, dat dit zal zijn in afkorting en in de tweede
plaats vestig ik er de aandacht op, dat de partij van den
heer Wibaut in dien Raad niet de meerderheid bezit. Wanneer
de S. D. A. P. in Amsterdam de meerderheid bezat, geef ik
de verzekering dat men met een dergelijk voorstel niet had
durven komen. Dan wil ik even opmerken, dat wat Duijs
heeft gezegd van Amsterdam, dat de loonen daar schandelijk
laag zijn, juist is, dat onderschrijf ik volkomen, maar zooals
ik gezegd heb, is de zaak dat mijn partijgenooten daar niet
in de meerderheid zijn. Zij moeten rekening houden met de
andere heeren, die daar nog in den Raad de vertegenwoor
digers zijn van de inwoners van Amsterdam.
En dan heeft de heer de Lange iets gezegd, wat hij beter
had kunnen weten, want toen het adres drie weken geleden
behandeld is en ik voorstelde om het direct te behandelen,
werd mij gevraagd, tot hoe hoog het inkomen moest zijn
voor een dergelijken toeslag en toen heb ik 3000.ge
noemd, dus dat is niets nieuws. Ik wil zeggen, dat de ge
combineerde organisaties het liever aan ons wilden overlaten
en daarop hebben wij van die bevoegdheid gebruik gemaakt
en gezegd, welnu, laten wij de grens dan stellen op 3000;
Verder heeft de heer de Lange mij een standje gegeven,
omdat ik gezegd zou hebben, dat de kosten verhaald moeten
worden op de inkomens van meer dan 10.000.Ik weet wel.
dat dat volgens de tegenwoordige Gemeentewet niet kan,
maar ik heb gezegd, dat wanneer ik het geld moest halen,
dat ik het dan wel zou weten en wanneer ik in de gelegen
heid ben om dat te doen, dan is er ook een massa veranderd
en dan zou ik ook niet schromen, om lien die het be
zitten te laten betalen.
De heer Huges heeft een schrikbeeld opgehangen en ge
zegd dat hij bij elk voorstel in de eerste plaats wil over
wegen, of het wel betaald kan worden. Ik weet natuurlijk
niet wat de heer Huges daarmede bedoelt, maar ik weet wel,
dat de arbeiders daarmede niet geholpen zijn, want die kunnen
nu eenmaal met zijn argumenten hun maag niet vullen en nu
weetik wel dat de financiën van Leiden er niet zoo schitterend
voorstaan, maar wanneer wij maatregelen treffen, die geld
kosten, moet men tenslotte bij de Regeering aankloppen en
dan behoeven wij het niet te betreuren wanneer wij er op
kunnen wijzen, dat wij schromelijke misstanden hebben op
geruimd met die schuld. Dat is iets waarmede men rekening
heeft te houden, want wij zijn er niet mede gebaat of wij
dat alles zeggen tegen de arbeiders, die op het oogenblik
verhongeren, want er is werkelijk een noodtoestand. Ik heb
al gezegd, dat men maar eens moet nagaan wat men tegen
woordig voor 40.kan koopen. De toestanden zijn zoo,
dat men er zich geen idee van kan vormen.
De heer Huges heeft nu wel een heel relaas van belasting-
cijfers gegeven, maar aannemende dat dat alles juist is, wat
hij van een winkelier met ƒ4000.inkomen heeft gezegd,
dan houdt zoo'n stakker, ook al betaalt hij dan f500.be
lasting, nog altijd f 3500 over, nog al iets meer, mijnheer
Huges, dan de arbeiders in gemeentedienst. Ik heb met
zoo'n «stakker" werkelijk geen medelijden.
En dan zegt de heer Eikerbout, dat hij niet de vertegen
woordiger van den arbeider is, dus ook niet van de Christe
lijke arbeiders. Men kan daarover van opinie verschillen.
Wanneer de heer Eikerbout dat niet wil zijn, moet hij dat
zelf weten, maar wij daartegen zeggen al zijn er enkelen
onder ons, die niet tot de arbeidersklasse behooren dat
wij in de eerste plaats voor de belangen van de arbeiders
klasse moeten opkomen en dat wij wat er ook gebeurt, voor
de belangen van de arbeidersklasse op de bres staan zullen
en dat wij er daarna aan zullen denken de algemeene zaken
te behartigen. Medewerken aan de belangen van de kapitalis
tische klasse moet men van ons niet verwachten, want dat
zullen wij nooit doen, dat laten wij dan aan den heer Eiker
bout over.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik wensch nog iets te zeggen
over de belastingquaestie door den heer de Lange te berde
gebracht. Ik weet het ook wel, dat wij het benoodigde geld
niet alleen zullen kunnen halen van de hoogstaangeslagenen.
Hij zegt dat de kleine inkomens dan zooveel zullen hebben
te betalen. Hij vergeet evenwel, dat wij het in onze macht
hebben door een aanzienlijken aftrek toe te staan de lage
inkomens te ontlasten. Ik heb zooeven nog vergeten een
amendement voor te stellen. Ik wensch namelijk nog in te
voegen in sub I de woorden«behalve het politiepersoneel".
Onze partij stelt zich op het standpunt, dat wij geen geld
zullen toestaan voor de politie. Ik wensch er mij ook nu aan
te houden, al zal ik bij de begrooting eerst uiteenzetten,
waarom wij die gedragslijn meenen te moeten volgen.
De Voorzitter. Door den heer Knuttel is het volgende
amendement ingediend:
«Ondergeteekende stelt voor Sub 1° van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders te lezen als volgt: «dat aan allen
die in vasten of lossen gemeentedienst zijn behalve het politie
personeel en die een salaris genieten" enz.
Ik zou den heer Knuttel er op willen wijzen, dat wanneer
er van nacht bij hem wordt ingebroken, hij de politie ook
noodig zal hebben.
De heer Knuttel. Dan zijn ze er niet.
De Voorzitter. Dat zou niet aardig tegenover U zijn.
Ik heb nog een amendement ontvangen van de heeren
Wilmer en Bisschop, luidende:
«Ondergeteekenden hebben de eer voor te stellen in het
voorstel van Burgemeester en Wethouders (Ingek. Stukken
no. 301) te lezen in A 1° b 75.inplaats van 60.
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt der
halve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Heemskerk. Zou de heer Knuttel zijn amende
ment niet in tweeën kunnen splitsen?
De Voorzitter. Mag ik vragen ot het amendement van
den heer Knuttel wordt ondersteund?
Waar het door niemand wordt ondersteund, maakt het
geen onderwerp van beraadslaging uit.
De heer van der Pot. M. d. V. Met het oog op het ver
gevorderd uur, zal ik mij bepalen tot het mededeelen van
de financieële gevolgen van de verschillende voorstellen, al
thans voorzoover ik daartoe in staat ben, want ik kan op
het oogenblik moeilijk overzien de gevolgen van voorstellen,
die in den loop van het debat zijn gedaan. Ik zou er evenwel
eene enkele opmerking aan vooraf willen laten gaan namelijk
over de opportuniteit van de uitkeering zelve. Wanneer en
kele van de leden tusschen de regels van het praeadvies
door hebben gelezen, dat Burgemeester en Wethouders niet
dwepen met het systeem van een toeslag ineens, dan hebben
zij daarin juist gelezen, althans wat mij betreft en ik geloof
ook wel wat betreft de andere leden van het College van
Burgemeester en Wethouders.
De salarissen behooren mijns inziens, gebaseerd te zijn op
eene verordening, die billijk en behoorlijk moet zijn en na
rijp beraad is tot stand gekomen, doch men behoort zoo'n
regeling dan niet van tijd tot tijd te doorbreken door de uit
keering van een toeslag in eens, die feitelijk de grondslagen
waarop de regeling is gebasseerd, weder over boord gooit
en de heele salarieering op losse schroeven stelt.
En daarom is het volkomen juist wanneer men van meening
is, dat dit voorstel mede te danken is aan het feit, dat het
Rijk en enkele groote gemeenten dezen zelfden weg reeds
zijn opgegaan en met voorstellen omtrent eene uitkeering in
eens zijn gekomen.
Mijnheer de Voorzitter. Wat verder betreft het bedrag van
de uitkeering, zal ik mij niet gaan begeven in eene bespreking
van het voldoende of niet voldoende zijn, van behoefte of
geen behoefte. Ik zeg niet dat de quaestie zonder belang is,
maar een debat daarover is altijd zeer moeilijk. Met vrijwel
soortgelijke argumenten, waarmede men kan aantoonen dat
100 bijna niets is, kan men bewijzen, dat men met ƒ200.
ook nog niet zoo heel ver komt. Dat zijn zaken, die mijns
inziens voor eene discussie die er op uit is om te trachten
anderen te overtuigen, zeer moeilijk vatbaar zijn.
Overigens is het voor mij eene kwestie van vergelijking,
waarbij men niet een absolute juistheid, maar alleen een
relatieve juistheid kan nastreven. Waar hier ook de loo
nen van het gemeentepersoneel in het debat zijn gebracht,