DONDERDAG 16 OCTOBER 1919.
287
deman worden verworpen en wij onze stem over het amen
dement van den heer Wilmer moeten bepalen, namelijk om
een kindertoeslag te geven van 25.Ik acht de strekking van
dat amendement zeer verkeerd. Ik zou natuurlijk liever'zien,
dat een zeer hooge uitkeering aan iedereen werd gegeven,
maar dan geen kindertoeslag. Maar eene andere vraag is,
wanneer de hooge uitkeering wordt verworpen, of ik door
tegen het amendement van den heer Wilmer te stemmen, mag
medewerken, dat een aantal gezinnen minder krijgen dan
anders het geval zou zijn. Dus ik behoud mij nog mijn stem
over het amendement-Wilmer voor.
De heer Huges. M. d. V. Aangaande het voorstel van
Burgemeester en Wethouders wensch ik te verklaren, dat ik
mij niet kan vereenigen met de grens van ƒ2400.Ik acht
die grens te laag. Bovendien ben ik van meening, dat het
losse personeel, wanneer het langer dan een jaar in dienst is
van de gemeente, in aanmerking komt voor een uitkeering.
De Voorzitter. Dat komen zij ook. Wij bedoelen met losse
werklieden, de werklieden, die werkelijk los zijn, dus de werk
lieden, die het loon ontvangen, dat geldt op de arbeidsmarkt.
Deze werklieden zullen geen toeslag ontvangen. Wanneer een
werkman in dienst der gemeente is, wel tijdelijk, maar wat
men noemt los-vast en hij krijgt uitgekeerd aan loon niet
volgens de arbeidsmarkt, maar volgens het gemeentetarief,
dan is het de bedoeling van Burgemeester en Wethouders,
dat zoo'n werkman de uitkeering zal ontvangen.
De heer Huges. i\I. d. V. Hiermede vervalt mijn tweede
bezwaar tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Mijn eerste bezwaar tegen de loongrens blijft evenwel bestaan.
Juist de menschen met een inkomen van iets meer dan
ƒ2400.verkeeren dikwijls in groote moeilijkheid.
Ik wil evenwel deze gelegenheid benutten eene verklaring
af te leggen. Ik kan geene beslissing nemeri in de gewichtige
voorstellen, die in de toekomst zullen worden gedaan en die
van zeer ingrijpenden financieëlen aard zijn, voordat ik goed
weet, wat de financiëele gevolgen er van zullen zijn. Ik sta
niet op het standpunt, dat ik zeg: het kan mij niet schelen,
want het geld moet er komen. Dat standpunt verwerp ik
absoluut. Zoo straks heeft de heer Dubbeldeman gezegd, of het
ƒ80.000.kost of ƒ160.000.—, doet er niet toe, dat geld
moet worden opgebracht door de menschen met een inkomen
van ƒ10.000en meer. Er is toen opgemerkt, dat er zoo
weinig menschen hier wonen met een inkomen van ƒ10.000.
De heer Dubbeldeman heeft toen geantwoord: dan moet men
het maar wat lager zoeken. Met zulk eene opvatting kan ik
mij in het geheel niet vereenigen. Ik vind dat alles veel te
vaag en omdat ik het zoo vaag vind, heb ik de moeite ge
nomen te trachten achter eenige cijters te komen.
Ik heb mij in verbinding gesteld met het belastingkantoor
en ik heb toen eens nagegaan voor de inkomens van 4000.
ƒ5000.-, ƒ6000.en ƒ7500.wat men zal moeten g.ran
betalen, wanneer de begrooting werd aangenomen zooals die
in de sectievergadering is besproken. Ik heb mij niet bepaald
tot de gemeentebelasting, maar ik heb ook mijne informaties
ingewonnen bij de rijkskantoren. Ik heb de toen verkregen
bedragen bij elkander opgeteld en ik noodig U uit die cijfers
te controleeren. Ik ben er van uitgegaan, dat het eindcijfer
der begrooting zou zijn ƒ1.100.000.wat eene vergissing
blijkt te zijn, daar het eindcijfer der begrooting voor het
volgend jaar is ƒ1.800.000.gulden.
De door mij te noemen bedragen zullen dus aanmerkelijk
grooter worden.
Wanneer wij dan, inplaats van 1.800.000.die noodig
zullen zijn, de rekening stellen op 1.100.000.dan kan
ik meedeelen, (en dan kan men dat weinig of veel vinden,
dat zal ieder voor zich zelf onder de oogen moeten zien), dat
bijvoorbeeld een Leeraar of een winkelier, die 4000.ver
dient, totaliter aan belasting zal. moeten betalen een som van
475.en wanneer hij rentenier is bij voorbeeld dan 600.
Iemand die f 5000.— verdient, zal wanneer hij koopman
is of Leeraar, aan belasting moeten betalen 660 en al
weer indien hij rentenier is, f 800.Menschen van 6000.
krijgen als cijfers, 840.en 1000.— en bij een inkomen
van 7500.worden ze resp. 1155.en 1400.Nu
heeft de heer Dubbeldeman wel gezegd, dat de groote ver
mogens dan maar zwaarder moeten worden belast, maar ik
meen te weten, dat er een wettelijke grens is aan de pro
gressieve gemeentelijke belastingheffing en dat die grens ligt
bij de 7500.— inkomen.
Nu komt het mij bij het zien van dergelijke cijfers toch zeer
gewaagd voor om belangrijke financieele beslissingen zoo
maar te nemen en voor mij is het althans een reden, om
wanneer er hier voorstellen aan de orde komen, die ingrij
pende sommen vragen, om dan dergelijke voorstellen wel
degelijk van alle kanten te bekijken.
Dat is het eenige Mijnheer de Voorzitter wat ik te zeggen heb.
De heer Elkerbout. M. d. V. Een en ander gehoord hebbende
over de verschillende voorstellen, die hier in het midden zijn
gebracht, komt het ook mij voor, dat het wenschelijk is mijne
meening omtrent dit belangrijke voorstel even kenbaar te
maken. Waar deze week in eene vergadering gesproken is
dat de roode raadsfractie de spinraggen uit de hoofden der
burgerlijke raadsleden wel zullen wegragen, daar kunnen
wij zeggen dat zulks beslist bij ons onnoodig is. Ook wij
zijn overtuigd, dat de loonen van het personeel in gemeente
dienst van dien aard zijn, dat zij bij de salarisherziening
goed onder handen moeten worden genomen en getracht
moet worden om datgene, wat men steeds te kort heeft gehad,
in voldoende mate opgevoerd-te krijgen. Dat neemt bij mij
echter niet weg, dat wij op het oogenblik voor een buiten
gewoon geval komen te staan. Wij staan nu voor een feit,
dat wij een uitspraak hebben te doen op een verzoek door
de organisaties gedaan en voor de vraag, of wij de verschillende
ingediende amendementen zullen ondersteunen maar wij staan
ook voor het feit, dat wij niet adeen hebben te rekenen met
degenen, die op oogenblik het geld zullen ontvangen, maar
ook met degenen, die dat later zullen moeten betalen. De
berekening om het bij de 197 personen die boven de ƒ10.000.
inkomen hebben, zulks te halen, gaat niet op. Allen zullen
zeer zeker hieraan moeten bijdragen, en zal het geld uit de
belasting gehaald moeten worden.
Er is hier gezegd, dat wij als Christelijke arbeidersver
tegenwoordigers niet aan de lijmstok van Burgemeester en
Wethouders ons moeten vastkleven, wat met mij, tusschen
twee haakjes gezegd, het geval niet is. Ik zit hier niet als
vertegenwoordiger van de arbeiders, maar als vertegenwoor
diger van de partij neen, sterker, niet alleen van de partij,
maar van de geheele gemeenschap, zoodat ik ook daarop te
letten heb en dus niet alleen op de belangen van de arbei
ders als zoodanig. Dat neemt echter niet weg, dat wanneer
wij een noodtoestand bij de arbeiders zien, wij alle mogelijke
moeite zullen doen om daarin verbetering te brengen en
juist wanneer wij de zaak zoo bekijken, komt het ons zoo
eigenaardig voor, dat allen, die beneden de 3000.— ver
dienen, een toeslag zullen krijgen. Het kan zijn dat ik het
niet weet, maar onwillekeurig dacht ik daarbij aan de school
artsen, die een bedrag van ongeveer 1000.in dienst van
de gemeente ontvangen.
De Voorzitter. Dat zijn bijbetrekkingen!
De heer Elkerbout. Dan vervalt die kwestie. Maar wan
neer wij zien dat de bijbetrekkingen, die volgens Burge
meester en Wethouders dus zullen worden uitgeschakeld,
dan meenen wij toch werkelijk, dat dat wel eenigszins te ver
gaat, als men al die verschillende personen uit wil schakelen.
Er is door den heer Sijtsma de aandacht op gevestigd, dat
er wel iets mocht worden gedaan voor de lantaarnopstekers.
Hij stelde als bedrag der uitkeering voor f 50.Ten aan
zien van dit voorstel moet ik zeggen, dat het mij niet be
vredigt wanneer ik zie, dat die menschen 2/3 van hun werktijd
besteden in dienst der gemeente, dan ben ik van meening,
dat zij daarmede in overeenstemming eene uitkeering moeten
ontvangen. Ik stel dan ook voor aan de lantaarnopstekers
eene uitkeering te geven van 75.en als zij ongehuwd
zijn 50.terwijl zij ook in aanmerking zullen komen
voor het ontvangen van den kindertoeslag ov reenkomstig
het door den heer Wilmer ingediende voorstel. Hoewel wij
ons op dit oogenblik er nog niet over wenschen uit te spreken,
hoe wij onze stem zullen uitbrengen, wil ik wel zeggen, dat
er onder de verschillende amendementen wt 1 zijn, die onze
goedkeuring wegdragen, maar dat wij er ons niet toe ver
binden onze volkomen instemming te betuigen met de amen
dementen door den heer van Stralen ingediend.
De Voorzitter. Ik heb van den heer Elkerbout het volgende
amendement ontvangen
«ündergeteekende heeft de eer voor te stellen in het voor
stel van B. en W. (volgn. 301) punt 16 der agenda, sub A 6
de eerste alinea aan te vullen met de woorden: met uit
zondering van de lantaarnopstekers, aan wie een bedrag van
ƒ75.worde uitgekeerd, wanneer zij gehuwd zijn, benevens
de in sub l°a vastgestelde kindertoeslag en als zij ongehuwd
zijn een bedrag van 40.
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Men zal wel begrijpen, dat de agenda van
avond niet meer zal kunnen worden afgehandeld. Het lijkt
mij evenwel goed dit punt af te handelen. Nu is het begrijpe
lijk, dat ieder gaarne zijn licht hierover wil laten schijnen,
maar ik zou willen voorstellen, dat de Wethouder thans de
verschillende sprekers beantwoordt en dat er dan wordt over
gegaan tot stemming.