DONDERDAG 16 OCTOBER 1919. 285 Wij hadden toen eene regeling voor bijna eiken arbeider apart en het was een klein kunstje om een der allerlaagste loonen te doen voorstellen als doorsnee loon. In andere plaatsen had men toen al, wat wij nu hier ook hebben, namelijk eene verdeeling in eenige groepen, zoodat men een gemiddeld groepsloon kreeg dat voor de laagste groep hooger scheen dan in Leiden. Dat moet men niet vergeten. Ik wil dit hier uitspreken, want ik zou het ook eene schande vinden, wanneer Leiden beneden alle andere plaatsen stond en ik hiertoe zou hebben medegewerkt. Ik kan mij, zooals ik zeide, niet vereenigen met het voorstel van den heer van Stralen, omdat ik rekening houd met de kosten. Ik geloof evenwel ook, dat Burgemeester en Wet houders niet ver genoeg zijn gegaan en dat een middenweg moet worden ingeslagen. U hebt vroeger herhaaldelijk be toogd en de heer van Stralen is mede in Uw vaarwater ge komen, dat menschen met een grooter inkomen het in dezen tijd ook heel moeilijk hebben. Wat de gehuwden betreft, erken ik dat volkomen en daarom heb ik de grens ook wat hooger gesteld in mijn amendement namelijk ƒ3500 terwijl ik tevens wensch vast te houden aan het systeem van kinder toeslag. Ik meen, dat waar het hier geldt eene uitkeering in eens, menschen met groote gezinnen het in dezen tijd moei lijker hebben dan menschen zonder kinderen, wat de huis vrouwen in ons midden nu zullen toegeven, dat een kinder toeslag op zijn plaats is. Voor de ongehuwden heb ik eene kleine wijziging in mijn voorstel aangebracht. Ik wilde aan de ongehuwden eene uit keering doen van 75.—, wanneer hun inkomen minder be draagt dan ƒ2500.en eene uitkeering van ƒ50.—wanneer het inkomen bedraagt ƒ2500.tot ƒ3500.—. Het laatste gedeelte van mijn voorstel heb ik geschrapt, omdat ik heb ingezien, dat ongehuwden met een inkomen van boven de ƒ2500.er met eenige besparing wel kunnen komen, zonder toeslag. Nu zou ik verder in C willen lezen in plaats van ƒ25. 40.—. Ik vind ƒ25.in dezen tijd, nu het geld zoo weinig waarde heeft, wel wat heel weinig. Verder zou ik ook aan de lantaarnopstekers eene uitkeering willen geven. Een lantaarn opsteker is per week 34 uur in dienst der gemeente. Ik zou aan hen willen toekennen een bedrag van ƒ50. Nu is er nog een verschil tusschen Burgemeester en Wet houders en mijik zou willen rekenen met het inkomen en Burgemeester en Wethouders met het salaris. Men heeft vroeger ook altijd aan het inkomen vastgehouden. Dit lijkt mij in dit geval ook meer rationeel. Het komt aan op het inkomen. Wij geven geen toeslag op het salaris maar wij geven een bedrag in geld, opdat men zich door de moeilijke tijden heen zal kunnen helpen. En daarom komt het aan op het inkomen en niet op het salaris. Ik heb nog eens onze ambtenaren de revue laten passeeren en dan zie ik bijvoorbeeld dat de Adjunct-Archivaris ik mag hem wel noemen, want iedereen weet het toch dat hij een welgesteld man is in aanmerking zal komen voor die 150.Dat is voor dien man misschien bedankt hij er wel voor heelemaal niet noodig. En zoo zijn er ongetwijfeld meer gevallen. En waar het eene uitkeering is om tegemoet te komen in de tegenwoordige moeielijke omstandigheden, komt het mij voor, dat men dien toeslag aan zulke personen niet behoeft te geven. Er is op het oogenblik misschien een bezwaar dat Burgemeester en Wethouders reeds in hun praeadvies op het gas voorstel hebben aangevoerd, namelijk dat het kohier over 1919/1920 nog niet bekend zou zijn, maar dat zal zeker nog maar kort duren. Dat kohier zal wel spoedig verschijnen en dan heeft men de goede gegevens. Ik zal het hierbij voorloopig laten, vertrouwend dat de Raad voor mijn bemiddelingsvoorstel zal voelen. De heer Wilmer. M. d. "V. Ik zou wel namens mijne geestverwanten willen verklaren, dat ik deze uitkeering in eens eigenlijk beschouw als een voorloopigen maatregel, in afwachting van de beschouwingen binnenkort over de defi nitieve regeling van de salarissen. Over deze uitkeering in eens kan men natuurlijk van meening verschillen. Men kan haar hooger wenschen, dan Burgemeester en Wethouders voorstellen, dat is natuurlijk het recht van iedereen, evenals ik zelf eene verhooging zou wenschen van den kindertoeslag van ƒ10.op 25.en misschien straks ook wel met eene enkele andere verhooging mede zal kunnen gaan. Maar ik betreur het toch dat derge lijke voorstellen altijd worden gebruikt om propaganda te maken voor eene zekere partij, welke die partij ook is. Het moet worden voorgesteld ten bate van de betrokkenen, maar niet ter propageering eener partij. Ik wil daarmede niet zeggen, dat iedereen, die verhoogingen aanbrengt, dat doet, om propaganda voor zijn partij, maar er zijn omstandigheden die aantoonen, dat men zulks doet met het oog op de propaganda. Ik heb het verslag gelezen van een protestvergadering, dezer dagen in de Gehoorzaal gehouden en daarin wordt ge zegd, dat er wel verandering zal worden gebracht in de heerschende opvatting over de loonen en de uitkeering in eens door de Socialistische Raadsleden. Maar dan wil ik eens nagaan wat de praktijk is, wanneer een van die leden, die steeds pleiten voor verhooging van loon en uitkeering in eens, bekleed zijn met eene verantwoordelijke positie in het college van Burgemeester en Wethouders. Er is gezegd, dat eene uitkeering van ƒ100.een lijmstok is. Wij weten allen, dat er in den Amsterdamschen Raad een voorstel is gekomen van Burgemeester en Wethouders, met name van den Wethouder Wibaut, waarbij eene uit keering werd voorgesteld van 100plus 15.kinder toeslag voor gehuwden. Toen is er gekomen een voorstel van andere Raadsleden, die het bedrag van 100.wilden brengen op 300.Daarop heeft de Wethouder Wibaut verklaard, dat Burgemeester en Wethouders van Amsterdam (evenals Burgemeester en Wethouders van Leiden den vorigen keer hebben verklaard), over een dergelijk voorstel niet direct konden oordeelen; zij wenschten eerst praeadvies uit te brengen, maar gaven den Raad in overweging om voorloopig het voorstel van 100.uitkeering aan te nemen. En daar heeft toen voorgestemd, op een of twee leden na, de heele Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij. Zij waren dus tevreden met eene uitkeering van 100.en 15.voor ieder kind in afwachting van het praeadvies op het andere voorstel van 300.Dat praeadvies is op het oogenblik nog niet ver schenen en het is zeer waarschijnlijk dat het pas na de be handeling van de begrooting in den Raad zal verschijnen. Burgemeester en Wethouders hebben gezegd, dat zij eene uitkeering van 100.voldoende achten. Nu kan men er op wijzen, dat het loon in Amsterdam beter is dan hier, maar ik herinner er aan, dat Duys heeft gezegd, dat hij er zich voor zou schamen een dergelijk loon uit te keeren als Wibaut doet in Amsterdam. Men heeft zoo straks kunnen hooren, dat het loon in Amsterdam nog aanmerkelijk lager is dan in Haarlem, waar men een Roomsch-Katholiek Wet houder heeft, Mr. Bomans. Wanneer de heer Wibaut in Amsterdam zijn zin had gekregen, dan was de uitkeering in eens bepaald op ƒ100.plus ƒ15.kindertoeslag. Ik heb een amendement voorgesteld om den kindertoeslag van ƒ10.te verhoogen tot ƒ25.—Hierdoor zullen de lasten aanmerkelijk worden verlicht voor hen, die er het zwaarst onder gaan gebukt. Wanneer men een gezin heeft van 4 kinderen, krijgt men eene uitkeering van ƒ200. Over de andere voorstellen van de S. D. A.P. wil ik niet spreken. Ik wil alleen zeggen, dat ik van alle amendementen slechts iets gevoel voor het amendement van den heer Sijtsma om de uitkeering aan het personeel der gestichten van 25. te verhoogen tot 40.terwijl ik er over denk om in verband met deze verhoogiug het bedrag der uitkeering aan de onge huwden te willen verhoogen van 60.— op 75. Wanneer men aan inwonend personeel eene uikeering geeft van 40.dan is dit niet in verhouding tot eene uitkeering van 50.voor de ongehuwden. De loongrenzen zou ik evenwel willen handhaven. Iedere loongrens is willekeurig. Men wil die stellen op ƒ3000.waarom niet op ƒ4000. Ik erken, dat men het met een inkomen van ƒ2500.niet zoo royaal heeft, maar dat in die gezinnen armoede zou heerschen, zou ik niet durven beweren. Ik gevoel ook voor de amen dementen, waardoor geen onderscheid wordt gemaakt tusschen los en vast personeel, terwijl ik ook een uitkeering in eens zou willen geven aan degenen, die een gedeelte van hun tijd in gemeentedienst doorbrengen, tenzij Burgemeester en Wet houders hiertegen onoverkomenlijke bezwaren kunnen in brengen. Ik zal verder mijn stem aan het voorstel van Burge meester en Wethouder) geven. Ik wil besluiten met de aan beveling van het amendement door mijne partijgenooten ingediend, om den kindertoeslag te brengen van ƒ10. op 25.—. De heer de Lange. M. d. V. Ik heb een aangenaam gevoel over mij gekregen bij het debat, dat op het oogenblik wordt gevoerd. Het is weer eens gebleken, dat de tijd raad brengt. 3 weken geleden werd er op den Raad pressie uitgeoefend deze zaak dadelijk in behandeling te nemen. Nu blijkt, dat de tijd raad heeft gebracht ook voor de sociaal-democratische collega's, want hebben zij toen den indruk gegeven, dat zij onvoor waardelijk waren voor de toekenning van den toeslag, zooals die gevraagd werd in het a Ires dat toen was ingekomen, nu blijkt, dat de heeren in de drie weken ook heel wat water in hun wijn hebben gedaan, want zij zijn gekomen tot. het aan nemen van een loongrens, die in het verzoek niet was te vinden. De heer Dubbeldeman. Ik heb den vorigen keer gezegd, dat men die grens op ƒ3000.kon stellen. De heer de Lange. Ik constateer dat met voldoening.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 25