284 DONDERDAG 16 OCTOBER 1919. de ongehuwden niet een zelfde toeslag kon worden gegeven als aan de gehuwden en het kwam ons voor, dat de burger lijke staat daarbij diende te vervallen. De heer van der Pot. Burgerlijke staat is ook meerder jarigheid. De heer van Stralen. Ik heb daaronder beschouwd het al of niet gehuwd zijn. De Voorzitter. Mag ik den heer van Stralen even wijzen op eene onbillijkheid, die naar mijne meening in het amen dement van den heer van Stralen is vervat. Wanneer de heer van Stralen de hoogste grens van /32U0.— heeft aangegeven, is de grens van niet meer dan 3000.— in het begin van zijn voorstel niet juist. Want dan zou men het volgende krijgen. Iemand heelt een inkomen van 2999.—. Die persoon kan 200.bijslag krijgen en dus komen tot f 3199.maar een ander die 3001.heeft, zou buiten den toeslag vallen. Daarom meen ik dat die gedachte eenigszins anders moet worden geformuleerd. In ons voorstel is dat buitengesloten. Daarbij kan iemand met een toeslag nooit meer krijgen dan degeen, die een salaris geniet, waarbij geen toeslag wordt gegeven. De heer van Stralen. Daarin hebt U gelijk. Dat zou inderdaad aanleiding geven tot het geval dat iemand die den toeslag krijgt, een hooger inkomen zou hebben dan degeen, die die uitkeering niet krijgt. Maar dat kan voorkomen worden door in sub 1 eene wijziging te brengen, dat bijvoorbeeld de menschen die meer clan ƒ3000.—maar minder dan ƒ3200.— verdienen, die toeslag krijgen. Bijvoorbeeld op die wijze, dat personen, die ƒ3100. - inkomen hebben een toeslag krijgen van ƒ100.Dus eene kleine wijziging in sub 1 zou die moeielijk- heid kunnen ondervangen. De Voorzitter. U moet van ƒ3000, ƒ3200 maken of omgekeerd. De heer van Stralen. Dat zullen wij wel straks in orde brengen. Ik zal nu verder gaan met de amendementen te bespreken. Wij stellen dan voor sub 6 te lezen als volgt: dat het met sub le tot en met sub 5e bepaalde ook van toepassing zal zijn op hen, die slechts een gedeelte van den dag in dienst van de gemeente werkzaam zijn, waaronder zijn te beschouwen de scboolschoonmaaksters en hen die daarmede zijn gelijk te stellen, en dat dezen eene uitkeering zal worden verstrekt in evenredigheid tot den tijd, dien zij voor de gemeente zijn werkzaam geweest. Wij wenschen daarbij dus, dat de uitkeering niet wordt beperkt tot hen, die den heelen dag in dienst der gemeente zijn, maar ook tot degenen, die slechts een gedeelte van den dag in gemeentedienst hebben gewerkt. Want volgens het voorstel van Burgemeester en Wethouders worden bijvoorbeeld uit gesloten de lantaarnopstekers, die slechts een gedeelte van den dag de gemeente dienen en niet in aanmerking voor den toeslag zouden komen. Wij meenden dat er voor die menschen zeer zeker reden is om hen een toeslag uit te keeren, die in evenredigheid staat met den tijd, dat zij in gemeente dienst werken. Dat zal zeer gemakkelijk zijn te berekenen. Men kan de uren nagaan, die die menschen in gemeentedienst doorbrengen en daarnaar het bedrag bepalen. Behalve de lantaarnopstekers is er nog een kleine groep menschen, aan wie wij eene uitkeering zouden wenschen te geven, namelijk de school- schoonmaaksters. Zij zijn wel is waar niet in directen gemeentedienst, maar zij komen mijnsinziens wel in aanmerking voor eene uitkeering. Het loon, dat deze vrouwen genieten, is zeer laag. Het loon van deze vrouwen zou wat kunnen worden verhoogd door aan haar ook eene uitkeering te geven. Ik ben thans gekomen aan het eind van mijne toelichting op ons amendement. Ik hoop, dat de Raad het redelijke van ons amendement zal inzien en dat het straks bij meerder heid van stemmen zal worden aangenomen. Er zijn zoo straks cijfers gevraagd over het minimum loon, dat door het Rijk wordt uitbetaald. Ik kan mededeelen, dat de rijksregeling voor het rijkspersoneel aldus is.... De Voorzitter. Welk personeel bedoelt U? Dat aan de Hembrüg of van Post en Telegrafie? Wij hebben hier ook verschillend personeel. De heer van Stralen. Het minimumloon der laagstbezoldigde groepen van rijkswerklieden in de gemeenten, die behooren tot de klasse, waaronder Leiden moet worden gerangschikt bedraagt ƒ23.08 tot 30.70. De Voorzitter. Dat weet ik niet. De heer van Stralen. Door den heer Dubbeldeman is er op gewezen, dat het Rijk eene uitkeering heeft gegeven van ƒ200. Hij was daarin evenwel onjuist, want die uitkeering was hooger. Rijkswerklieden hebben mij verzekerd eene uitkeering te hebben ontvangen van ƒ400 tot ƒ450. Nu komt het mij toch wenschelijk voor, dat Leiden voor hare arbeiders niet minder doet dan het Rijk voor de hare. Ik behoef het loon van de gemeentewerklieden niet te memoreeren. Wij zijn het er allen over eens, dat het zeer laag is. Ter illustratie wil ik mededeelen, dat voor de volgende gemeenten het miniumumloon voor de laagstbezoldigde on geschoolde krachten bedraagt: Zaandam ƒ31,50, Haarlem 27.Apeldoorn ƒ25ƒ27.Hilversum ƒ24.Amersfoort 24.Watergraafsmeer ƒ27.45, Velzen ƒ24.Den Helder ƒ24.—.Arnhem ƒ23.40, Amsterdam 24,30, Oostzaan ƒ23. Delft ƒ22.05. Dat zijn de laagste loonen aan het gemeentepersoneel betaald. Wanneer wij hiermede vergelijken, wat door den gemeente werkman te Leiden wordt ontvangen, dan zullen wij het er allen over eens zijn, dat er alle aanleiding bestaat den grooten achterstand, die er bestaat in te halen met het bedrag, dat door de organisaties wordt gevraagd en dat door ons in een amendement is voorgesteld. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou een enkel woord in het midden brengen. Ik behoef het niet zoo lang te maken, omdat er al gesproken is over de zaken, die ook in mijn amende ment staan en ik anders in herhaling zou vervallen, wat bij de groote breedsprakigheid van vandaag allerminst ge- wenscht is. Ik wil alleen opmerken, dat het mij ook eenigszins gefrap peerd heeft, dat Burgemeester en Wethouders eerst opmerkten dat eene uitkeering in eens feitelijk niet noodig was en later dat de levensbehoeften wel eenigszins duurder waren geworden. En daarin geloof ik, dat zij niet juist waren, want ik meen dat het wel vast staat, dat die duur-te in tegendeel zeer groot is, in vergelijking nog niet alleen met de tijden van vóór den oorlog, maar zelfs met den tijd gedurende den oorlog. Ik geloof juist, dat de arbeiders op het oogenblik in eene zeer moeilijke positie verkeeren, omdat in vele opzichten de distributie-bepalingen niet meer gelden en wanneer ik uitsluitend een arbeiders-vertegenwoordiger was, zooals de sociaal-democraten dit zijn, zou ik met hun amendementen mede kunnen gaari, als ik ook als deze afgevaardigden dacht: het kan mij niet schelen, waar het geld vandaan komt, ik kom alleen op voor mijne klasse, dan vroeg ik misschien nog meer. De heeren zeggen het zelf immers meermalen: de burgerlijke raadsleden komen niet op voor de arbeiders, zij komen op voor de burgers in het algemeen. Welnu dat beschouw ik ook als mijn plicht. En ik wil ook nu wel verklaren, dat ik meen niet alleen voor de arbeiders te moeten opkomen, maar voor de geheele burgerij. Dus wanneer ik in dit be ginsel eenigszins van hen verschil is het, omdat ik ook de belangen in het oog wenseh te houden van de menschen, die dat straks moeten betalen. Dat en dat alleen heeft mij teruggehouden om mede te gaan met de voorstellen van de S. D. A.P. Ik meen dat wij met de vraag: waar moet het geld vandaan komen, wel degelijk rekening moeten houden. Er is in de vergadering waarop de heeren zinspelen, ook gezegd: kijk eens, de gemeentearbeiders betalen veel meer belasting dan ieder ander, zij krijgen ƒ5.a ƒ6.loon te weinig vergeleken met de arbeiders in het vrije bedrijf en dat ontvangt de gemeente als het ware terug, en als zoo danig zou men met recht wel aan de gemeentearbeiders een groot bedrag kunnen geven. Maar deze spreker vergat er bij te vermelden, dat die hooge loonen in de vrije bedrijven niet vast zijn, dat er geen premievrij pensioen aan verbonden is enz. Opmerkelijk, dat wanneer straks een gemeentearbeider of beambte moet worden benoemd, steeds blijkt hoe men in- plaats van het vrije bedrijf verkiest eene betrekking bij de gemeente, dan komen er altijd genoeg sollicitanten, in over vloed. Ambtenaren hebben zooveel voor, dat men verkeerd doet te ventileeren dat de arbeiders in het vrije bedrijf in zooveel gelukkiger omstandigheden verkeeren dan het over heidspersoneel. De heer Dubbeldeman heeft straks gezegd, dat wij altijd hier schandelijke loonen hebben betaald en de heer van Stralen heeft die bewering met enkele statistieken trachten te verduidelijken. Nu ben ik tot tweemaal toe lid geweest van de commissie tot herziening van de loonen en salarissen. Wij hebben toen tal van loonregelingen uit andere plaatsen laten komen om die met de onze te vergelijken en nu weet ik wel, dat de regelingen hier geen schitterend figuur maakten, maar dat zij schandelijk laag waren, vergeleken bijvoorbeeld met de loonen in Groningen en Utrecht, Schiedam en Dor drecht, Leeuwarden en zelfs van Rotterdam, van welke plaatsen wij de regelingen in handen hebben gehad kan men niet zeggen De regelingen ontliepen elkaar niet zoo heel veel. Maar men kan de cijfers eigenaardig groepeeren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 24