DONDERDAG 16 OCTOBER 1919.
281
ging bouwen, aangevoerd, dat men dan maar de betrokken
diensten moest uitbreiden. Ik meen dat dit enkel theorie is;
2 maal zooveel ambtenaren praesteeren nog niet tweemaal
zooveel werk. En dan wil ik in het voorbijgaan nog even
opmerken, dat toen Burgemeester en Wethouders juist aan
een van de meest drukke diensten onlangs een ambtenaar
wilden toevoegen, omdat zij afgescheiden nog van de werken
van grooten opzet, om andere redenen uitbreiding van dien
dienst noodzakelijk achtten, de Raad weigerde daarvoor het
noodigegeld te voteeren. Ik erken dat de heer Knuttel daar
tegen zijn stem niet heeft verheven, maar verschillende van
zijne medestanders op dit oogenbllk hebben dat wel gedaan.
Dan heeft de heer Knuttel een betoog gehouden waarin hij
wilde aantoonen, dat die 1300 woningen over twee jaren nog
niet voldoende zouden zijn om in den woningnood te voor
zien. Daarbij heeft hij in aanmerking genomen deze omstan
digheid, dat thans in het algemeen de woningbehoefte in
sneller tempo stijgt dan de bevolking wegens het in den regel
kleiner zijn van de gezinnen. Ik geloof dat men dat in het
algemeen wel kan toegeven, maar of dat ook voor Leiden
zoo is, dat meen ik te moeten betwijfelen. Ik meen, dat juist
de gegevens voor Leiden nog afgescheiden van het laatste
jaar, toen hier in absoluten zin de bevolking afgenomen is,
een ander beeld geven.
Wat gaf de beweging van het bevolkingscijfer hier in
Leiden te zien? Er was aan de eene zijde een overschot van
de geboorten boven de sterfgevallen en aan den anderen kant
een grooter vertrek dan vestiging, terwijl het laatste over
schot kleiner was dan het eerste, zoodat daardoor toch de
bevolking in absoluten zin iets toenam. Wanneer dat nu de
gegevens zijn, waarop de bevolkingstoename is gebaseerd,
dan gaat het niet op te zeggen, dat de stijging van de be
volking gepaard gaat met een nog sneller stijgende woning
behoefte. Immers de meerdere geboorten brengen die niet
teweeg.
Dan kom ik nu tot het hoofdpunt. Ik heb aan den heer
Knuttel gevraagd, wat hij wenscht: het bouwen met Rijks
voorschot, zooals andere gemeenten dat ook doen, of kan het
hem niet schelen en wil hij bouwen geheel met geld uit de
gemeentekas? Het antwoord op die vraag was: dat is onver
schillig; dat zou van later orde zijn, dat zou men wel zien,
wanneer het noodig was, wanneer men met den bouw begon.
De heer Knuttel. Daardoor bindt gij U nu nog niet!
De heer van der Pot. Ik wil alleen betoogen dat het voor
mij een belangrijker kwestie is dan voor U, want het zou
kunnen gebeuren, dat wanneer men eischen stelt aan de te
bouwen woningen, zooals U zich die denkt, men op die wijze
tot een bouw alleen uit de gemeentekas moet komen. Die
consequentie zou men tevoren moeten aanvaarden.
Nu wil ik er thans niet verder op ingaan, of wij verant
woord zouden zijn voor dat doel een bedrag te voteeren, dat
ik meen matig te hebben geraamd, toen ik van middag een
getal van 8 a 10 millioen gulden noemde.
Tegen wat de heer Knuttel verder in dit verband heeft
opgemerkt, namelijk dat hij het een bijkomend voordeel zou
achten als door de uitvoering van zijn voorstel het bankroet
der kapitalistische rechtsorde werd aangetoond is mijns inziens
ook nog wel het een en ander aan te voeren. Mijns inziens
is het onze plicht, geheel afgescheiden van wat wij de beste
rechtsorde vinden de kapitalistische of die welke de heer
Knuttel zich als ideaal stelt, te overwegen, of eenig denk
beeld bij de bestaande rechtsorde uitvoerbaar is. Waar een
gemeente niet bevoegd en in staat is om wijziging in de
rechtsorde te brengen, daar zullen wij verstandig doen ons
bij onze besluiten te stellen op de basis van de bestaande
rechtsorde en ons niet te verdiepen in wat mogelijk zijn
zou, indien deze geheel anders was.
Er is trouwens één ding, dat aan het betoog van den heer
Knuttel ontbrak en wel dit, dat hij niet heeft aangetoond,
dat de productie in de communistische maatschappij groot
genoeg zou zijn, opdat iedereen zulk eene woning zou kunnen
bewonen, als de heer Knuttel zich als ideaal stelt, voor deze
woningen, van gemeentewege te bouwen. Ik zeg dit niet om
uit te lokken, dat de heer Knuttel dit alsnog zal trachten
aan te toonen, maar alleen om er op te wijzen, dat in zijn
betoog een zeer noodzakelijke schakel ontbrak.
Waar nu uit het debat duidelijk is gebleken, dat de conse
quentie van een aanneming van het voorstel van den heer
Knuttel zou zijn het voteeren van een bedrag van minstens
8 millioen voor gemeentelijken woningbouw, een bedrag, dat
bijna gelijk staat aan het totaal van onze huidige gemeente
schuld, welke op het oogenblik 9 millioen bedraagt, daar
meen ik, dat daarmede wel voldoende is aangetoond de onmoge
lijkheid om met het voorstel mee te gaan, nog geheel daar
gelaten de kwestie van de zware lasten, die de rente en af
lossing van zulk een bedrag op de gemeentefinanciën zou
den leggen en of het praktisch wel mogelijk zou zijn om
binnen een jaar een bedrag van 8 millioen op tafel te krijgen
ten einde den bouw der woningen te bekostigen. Men mag
zich dus wel tweemaal bedenken, alvorens men aan dit plan
zijn stem geeft.
De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer
Knuttel wordt in stemming gebracht en verworpen met 19
tegen 10 stemmen.
Tegen stemmen de heerenvan Hamel, van Gruting,
Heemskerk, Eikerbout, Pera, Bots, van der Pot, van der Lip,
Oostdam, Stijnman, Wilmer, Huurman, Bisschop, Sijtsma,
Kuivenhoven, de Lange, A. Mulder, Huges en Splinter.
Vóór stemmen: mevr. Baart-Braggaar, de heeren Oostveen,
Groeneveld, van der Zeeuw, van Stralen, van Weeren, de
la Rie, Knuttel, Dubbeldeman, mevr. Dubbeldeman-Trago.
XVI. Praeadvies op het adres der commissies, benoemd uit
de besturen der afdeelingen Leiden van den Centralen Neder-
landschen Ambtenaarsbond, den Bond van Werklieden in
openbare diensten en bedrijven en den Algemeenen Bond
van Politiepersoneel, voor zooveel betreft de toekenning van
een uitkeering in eens aan het personeel in dienst van de
gemeente.
(Zie lng. St. No. 301.)
Hierbij komen tevens aan de orde de desbetreffende adressen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. U zult zich herinneren
dat wij drie weken geleden er sterk op aan hebben gedrongen
dat de adressen van de gecombineerde organisaties direct
zouden worden behandeld.
U begrijpt, mijnheer de Voorzitter, dat ik met veel belang
stelling. heb uitgezien naar het praeadvies, dat door Burge
meester en Wethouders was toegezegd en dat ik ook met
belangstelling heb kennisgenomen van hetgeen in dat praead
vies te lezen staat.
Maar tegelijkertijd moet ik zeggen, dat ik zeer teleurgesteld
ben. Ik had in de eerste plaats gedacht dat Burgemeester en
Wethouders nu niet als marktkooplieden gezegd zouden
hebben: wij zien voor datgene dat door onze menschen wordt
gevraagd in de eerste plaats naar den prijs en pas in de
tweede plaats of het billijk en rechtvaardig is wat die menschen
vragen, voor den geprsesteerden arbeid. Daarin ben ik zeer
teleurgesteld, want in den aanvang van het praeadvies kan
men al lezen: «beslist noodzakelijk achten wij een uitkeering
in eens niet. Eerst kort geleden toch, bij Raadsbesluit van
1 Mei j.l., is eene algeheele salarisherziening tot stand ge
komen, die de gemeente met inbegrip van de reeds met in
gang van 1 November 1918 toegekende verhooging, op meer
dan f 200.000 is komen te staan en ongetwijfeld als eene
aanzienlijke loonsverbetering was te beschouwen." Maar dan
laten Burgemeester en Wethouders daar tegelijkertijd op
volgen, dat die zoogenaamde uitkeering in eens, waarvan in
den eersten aanhef is gesproken, weder te niet wordt gedaan,
omdat men den duurtetoeslag, dien men had gegeven inhield.
Mijnheer de Voorzitter, dan begrijpt U zelf, dat dat geen
uitkeering in eens is. Ik zou willen vragen: wat bedoelt IJ
daar eigenlijk mede? Moet ik dat beschouwen als een poging
om den Raad zand in de oogen te strooien, of is het wat
men noemt boerenbedrog? Dat komt op hetzelfde neer. Het
is alleen maar om te zeggen, dat men daaraan niets heeft.
Ik stem toe, dat wanneer indertijd die loonsverhooging was
gegeven, zonder dat daarvan was afgetrokken de duurte
toeslag, Burgemeester en Wethouders in het eerste gedeelte
van hun praeadvies wel eenigszins gelijk zouden hebben, maar
waar zooals gezegd is, de duurtetoeslag is ingehouden, moet
ik eerlijk zeggen, dat ik niet begrijp, wat men daarmede
bedoelt.
In het tweede gedeelte van het praeadvies beginnen Burge
meester en Wethouders met op te merken, dat het inderdaad
waar is, dat sedert die loonsverhooging is gegeven, de
levensmiddelen zeer in prijs zijn gestegen, maar die bewering
wordt tegelijkertijd weder te niet gedaan door hunne opmer
king in den aanvang van hun praeadvies, dat Burgemeester
en Wethouders eene uitkeering in eens niet noodzakelijk
achten, want wanneer men zelf erkent, dat de eerste levens
behoeften van de arbeidersklasse aanzienlijk in prijs zijn ge
stegen, dan kan ik mij eene dergelijke uitlating niet begrijpen.
De Voorzitter. Staat er aanzienlijk?
De heer Dubbeldeman. Ik stem toe, dat dat woordje in het
praeadvies in dat verband niet voorkomt, maar dat de prijzen
aanzienlijk zijn gestegen, is inderdaad een feit, en als Burge
meester en Wethouders dan niet gezegd hebben, dat die
prijsstijging aanzienlijk is, wil ik het wel zeggen. Wij heb
ben gelukkig twee vrouwen in ons midden en als de mannen