274 DONDERDAG 16 OCTOBER 1919. af te dingen. Van die 1300 woningen zijn er slechts 409 in eenig stadium van aanbouw, van 150 zijn de plannen eerst aanhangig gemaakt, terwijl over den bouw van 744 woningen nog eerst voorloopige besprekingen worden gevoerd. Gezien de ervaring, hoe lang bet duurt alvorens er toezegging is verkregen betreffende de rijkssubsidie, geloot ik wel te mo gen zeggen, dat de kans, dat deze 744 woningen voor de zomer van 1921 gereed zouden zijn, uiterst gering is. Deze 744 woningen kunnen wij dus gevoegelijk buiten be schouwing laten, terwijl het zeer onzeker is of zelfs die 150 woningen gereed zullen zijn. Maar al waren mijne gedachten te pessimistisch en al waren die 1300 woningen in 1921 ge reed, dan nog geloof ik, dat het noodzakkelijk is op groote schaal van gemeentewege woningen te bouwen. Wanneer het er om te doen is om ieder gezin een eigen woning te verschaffen ik weet niet hoe'groot het kwaad van het saamtrekken van verschillende gezinnen in eene woning is dan is het mogelijk, dat met 1300 woningen dat kwaad zal zijn opgeheven. Het gros van de door arbeiders bewoon de woningen is evenwel van dien aard dat zij niet voldoen aan de eischen, die men aan eene menschwaardige woning mag stellen. Het aantal minderwaardige woningen is zoo groot, dat een aantal van 1000 woningen boven deze 1300 geene overbodige luxe is te noemen. Wanneer men zegt, dat de woningbouwvereenigingen na 1921 haar werk niet zullen stop zetten maar voort zullen bouwen, dan stel ik daar tegenover, dat de toestand van de arbeidersbevolking een uit stel van eenige jaren niet gedoogt. Een van de eerste mid delen om te komen tot verheffing van het peil der arbeiders bevolking is het scheppen van een goeden woningtoestand. Zeer zeker heeft de gemeente hier rechtstreeks in te grijpen, om hierin verbetering te brengen, en deze zaak te bespoedi gen. Men zal mij toevoegen, dat men dit wel van de ge meente kan eischen, maar dat niet vaststaat, dat in 1921 die 1000 reeds zouden zijn gebouwd. Ik acht dit een reden te meer om met deze zaak den grootst mogelijken spoed te be trachten. Men moet deze zaak aanstonds ter hand nemen. Er is nog een andere reden om den bouw van deze wonin gen van gemeentewege ter hand te nemen. In de eerste plaats komen natuurlijk de woningen van wo ningbouwvereenigingen in den regel maar ten goede aan be paalde categorieën. Men moet daarvan lid worden en dus over zekere midde len beschikken voor de daarvoor benoodigde stortingen, maar van meer belang is, dat die woningen lang niet altijd vol doen aan de vereischten, die ik aan eene goede woning wil stellen en dat wanneer de gemeente zelf bouwt, de Raad meer invloed heeft op de plannen. Wanneer ik bijv. zie de woningen op het moment op het Kooiterrein gebouwd, moet ik U zeggen, dat ik het schande lijk vind, dat op dit. oogenblik menschen nog moeten wonen in zulke huizen. Wanneer men ziet, dat die woningen bestaan uit een ka mer met twee slaaphokjes en een keuken, is dat voor een normaal gezin geene woning, die men kan aanvaarden. En wij moeten in dien zin werkelijk eens rekening houden met de toekomst. De eischen die de arbeider aan zijn woning stelt zullen allengs veel hooger worden en wanneer er dus nieuwe woningen worden gebouwd waarvan het zeker kan zijn, dat ze over eenige jaren niet meer te gebruiken zijn en voor niemand meer geschikt zijn, is zulke bouw beslist ver werpelijk. Ik acht nog de eenige lichtzijde aan die wonin gen, dat wanneer men een paar muren omverhaalt, de bo ven- en benedenhuizen tot eene woning kunnen worden ge maakt. Op die manier is er misschien wat van te maken, maar op het oogenblik acht ik ze in ieder geval onvoldoende, en daarom is het noodig dat er huizen worden gebouwd, die niet het hatelijke karakter dragen van arbeiderswoningen, maar waarmede iedereen genoegen kan nemen. Natuurlijk tot te groote afmetingen zou ik niet willen gaan, want daar mede zouden de menschen zelf niet gediend zijn, want een al te groote woning brengt voor den bewoner eigenaardige moeilijkheden mede, maar er moet op eene andere wijze ge bouwd worden dan tot nog toe het geval is geweest. Wij moeten daar ver boven uit. Ook degenen, die op het oogen blik behooren tot de heerschende klasse behartigen daar mede hun eigen rechtsstreeksch belang, want hoe men de zaak wendt of keert, de tijd is niet ver, dat de verhoudingen wel eenigszins omgekeerd zullen zijn en dat misschien de kinde ren van aanwezige Raadsleden genoodzaakt zullen zijn de wo ningen te betrekken, die voor hen nog zullen overschieten en om die reden is het zeker van belang voor de heerschen de klasse om het peil van de woningen op te voeren en te zorgen dat de arbeiderswoningen aan alle eischen voldoen, die men aan een goede woning mag stellen. Om die reden meen ik, dat het in elk geval noodzakelijk is dat ook de woningbouw van gemeentewege moet worden ter hand genomen en handhaaf' ik mijn voorstel. De heer van Stralen. M. d. V. Evenals den heer Knuttel heeft het praeadvies van Burgemeester en Wethouder mij verbaasd. Ik had toch minstens mogen verwachten, dat Burgemeester en Wethouders voordat zij met een dergelijk principieel voor stel zouden komen om zonder meer woningbouw van gemeente wege af te wijzen, zij zich eerst op de hoogte zouden hebben gesteld of men werkelijk met het aantal woningen dat in onze gemeente binnen enkele jaren beschikbaar zal komen, zal kunnen volstaan. Ik had in elk geval verwacht, dat Burgemeester en Wet houders zouden hebben afgewacht de uitkomsten van de woningtelling om daarna te kunnen nagaan in hoeverre er gebrek aan woningen bestaat. Wij kunnen hier geen van allen zeggen hoe het precies gesteld is met den woningnood, maar dat zij bestaat en wel in beteekenende mate, dat is een feit, dat vaststaat. Nu had ik het in elk geval beter gevonden, wanneer Burge meester en Wethouders met het uitbrengen van hun praeadvies hadden gewacht tot na de woningtelling dan thans zulk een voorstel te doen, waarvan het gevolg is, dat de gemeente Leiden niet zal over gaan tot den bouw van woningen van gemeentewege. Ik deel geheel en al de bezwaren door den heer Knuttel ingebracht tegen de voorstelling van Burgemeester en Wethouders als zouden in 1921 1300 woningen beschikbaar zijn. Ik geloof, dat men in dat opzicht wel wat al te optimistisch gestemd is. Ik voor mij geloof er niets van. Nu is er door den heer Knuttel ook op gewezen, dat het niet alleen nood zakelijk is het woningtekort aan te vullen, maar dat ook moet worden overgegaan tot het vervangen van de woning- hokken in Leiden. Ik weet niet, of Burgemeester en Wethouders wel eens eene wandeling maken door de achterbuurten van Leiden. Als lid van de Huurcommissie kom ik daar meermalen en ik kan verklaren, dat de toestand dikwijls verschrikkelijk is, ja van dien aard, dat Burgemeester en Wethouders zich wel eerst eens mochten beraden alvorens het voorstel om 1000 woningen te doen bouwen van gemeentewege van de hand te wijzen, terwijl het toch zoo noodzakelijk is, dat die 1000 woningen er komen. Nu meen ik, dat dit voorstel van de hand wordt gewezen, omdat Burgemeester en Wethouders van meening zijn, dat door de woningbouwvereenigingen beter kan worden gebouwd dan door de gemeente. Ik lees hier toch: »De exploitatie der reeds bestaande woningen geeft tot dusver alle aanleiding om aan den bouw door woningbouwvereenigingen de voorkeur te blijven geven boven gemeentelijken bouw. Het onderhoud toch, waarnaar juist dezer dagen een plaatselijk onderzoek werd ingesteld, laat op enkele uitzonderingen na weinig te wenschen over:" Is dat nu een motief om geene woningen van gemeente wege te bouwen? Zouden die dan niet behoorlijk worden onderhouden? Dat is geen argument, dat kan worden aan gevoerd tegen woningbouw van gemeentewege. Verder wordt in het praeadvies gezegd, dat in andere plaatsen de toename van de bevolking veel grooter is dan in Leiden en daardoor het woningtekort ook grooter dan in Leiden. Ik vestig er evenwel de aandacht op, dat zich in de nabijheid van Leiden en in Leiden eenige industrieën hebben gevestigd, waarvoor men werklieden uit andere plaatsen naar Leiden zal moeten overbrengen. Hierdoor neemt de bevolking van Leiden gestadig toe. Sinds eenigen tijd is bij de Huur commissie aanhangig eene huuropzegging, gedaan door de bekende Mattenfabriek aan de bewoners van een tweetal straten, omdat die fabriek niet eerder aan het werk kan gaan, voordat die woningen zijn ontruimd en er zijn onder gebracht de arbeiders, die uit andere plaatsen hierheen moeten komen. Hetzelfde is het geval met de fabriek van Nico Hoos, die in Leiderdorp wordt gebouwd. Dit wordt een fabriek voor 200 arbeiders, maar 40 zullen er uit Rotterdam worden over gebracht, dat zijn geschoolde werkkrachten. Het overige personeel zou dan wellicht in Leiden kunnen worden gevonden. Hieruit blijkt, dat er in ieder geval 40 gezinnen naar Leiden zullen komen, waarvoor 40 Leidsche gezinnen hunne woningen zullen moeten ontruimen. Deze firma is er toch toe overge gaan aan de bewoners van de Aloëlaan hunne woning op te zeggen, teneinde die woningen door eigen personeel te doen betrekken. Dit bewijst wel, dat Burgemeester en Wethouders Jzich van deze quaestie maar niet kunnen afmaken door te zeggen, dat de woningbouwvereenigingen zulk goed werk verrichten en dit werk geheel aan die vereenigingen kan worden overgelaten. Dat gaat niet aan. Ik ben het in dit opzicht volkomen eens met den heer Knuttel, dat wij den bouw van die nieuwe woningen niet geheel en al aan particulieren kunnen over laten. De gemeente dient voor te gaan en te zorgen dat er hier zoo spoedig mogelijk woningen worden gebouwd en wanneer de woningbouwvereenigingen niet in staat zijn een voldoend aantal in den kortst mogelijken tijd te bouwen, dan dient de gemeente die taak met kracht aan te vatten en er voor te zorgen dat zeer spoedig in Leiden het aantal woningen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 14