270 DONDERDAG 16 OCTOBER 1919. der brandstoffen liggen boven de koopkracht van een groot gedeelte der ingezetenen, noodigt B. en W. uit, bij de regeering aan te dringen op verlaging dier prijzen, althans voor de lagere inkomens, en van hunne bevindingen in deze ten spoedigste aan den Raad mededeeling te doen, opdat, zoo de regeering afwijzend beschikt, de Raad nog gelegenheid hebbe, te overwegen, of en hoe van gemeentewege voor dit seizoen een rabatstelsel zou zijn in te voeren. Th. B. J. Wilmer. Zal worden behandeld bij punt 17 der agenda. De Voorzitter deelt alsnog mede: 1°. dat aan den eervol ontslagen agent van politie J. P. Stam, met ingang van 6 April 1919, een suppletiepensioen van ƒ254.per jaar is verleend, zoolang het hem bij Koninkl. Besluit toegekend pensioen bepaald blijft op ƒ353. 2°. dat aan den eervol ontslagen agent van politie J. Kok, met ingang van 1 Juni 1919, een suppletie-pensioen van ƒ548.— per jaar is toegekend, zoolang het hem bij Koninkl. Besluit verleend pensioen bepaald blijft op ƒ572. 3°. dat in de Commissie, bedoeld in art. 22 van het Werk- liedeureglement zijn benoemd: door Burgemeester en Wethouders: tot leden: A. M. Touw en J Bots; tot plaatsverv. leden: Ed. IJdo en P. Boot; bij de op 20 September j.l. gehouden verkiezing: tot leden: J. J. Limburg en A. Segaar; tot plaatsverv. leden: P. Loekenbach en J. van der Hoeven. Aan de orde is thans I. Benoeming van een lid der Commissie voor het Stedelijk Museum »de Lakenhal". (Zie Ing. St. No. 293.) De Voorzitter. Mag ik de heeren A. Mulder, Oostdam, Dubbeldeman en Mevrouw Baart—Braggaar verzoeken het stembureau uit te maken? Benoemd wordt met 23 stemmen de heer J. A. van Hamel. De heer D. van Gruting verkreeg 4 stemmen. 2 biljetten waren in blanco. De heer van Hamel neemt de benoeming aan. II. Benoeming van twee leden van de Plaatselijke School commissie. (Zie lng. St. No. 290). De beraadslaging wordt geopend. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik heb in de vorige ver gadering al gezegd, dat wij van meening zijn. dat over't alge meen, bij de samenstelling van Commissies het evenredigheids- stelsel in acht moet worden genomen en dat de plaatsen in de Commissies moeten worden bezet in overeenstemming met de gedachten, die er leven in de bevolking. Deze commissie bestaat uit 16 personen. Wanneer het evenredigheidsbeginsel in de praktijk werd gebracht zou onze partij dus recht hebben op 5 leden. Er zit slechts één lid van de S. D. A. P. in, dat is voor eene dergelijke belangrijke Commissie veel te weinig. Nu volgt die Commissie precies dezelfde taktiek als alle andere. Wanneer een van de leden uitvalt, wordt er eene aanbeveling gemaakt van personen van dezelfde geestesrichting als de uittredende. Wanneer dat zoo doorgaat zal de voorhistorische samenstelling van die Com missie zoo voortduren tot in de eeuwigheid, ook al verandert de Raad geheel van samenstelling. Wij kunnen daarmede geen genoegen nemen. Deze zaak is voor de Commissie ook niet nieuw want in 1917 is in den Raad over die houding een langdurig debat gevoerd. Wij wenschen er geen genoegen mede te nemen, dat wij, evenals bij de politie, hier weder in eene bijzondere positie worden geplaatst en al weder beschouwd worden als burgers van de tweede klasse. De heer Oostdam. Dat is nu oudbakken! De heer Groeneveld. Het kan nooit verkeerd zijn om iets dat juist is, tweemalen te zeggen. Wij wenschen eene vol ledige erkenning van de S. D. A. P. door den Raad en wil de Raad daar niet aan, doch misbruik maken van zijn 22 anti sociaal-democratische stemmen, dan moet de Raad dat zelf maar weten. Wij worden dan vanzelf gedreven in den hoek van oppositie en obstructie. Wij staan er nu op, dat van deze twee plaatsen er één komt aan de S. D. A. P. Wij willen daarvoor noemen den heer J. Tjalsma, lid van onze partij en voorzitter van den bond van onderwijzers, iemand, die iederen dag bij het onderwijs werkzaam is, dus volkomen be voegd om omtrent deze zaken in die Commissie te oordeelen. De Voorzitter. U hebt zoo pas een waar woord gesproken, dat het niet verkeerd is om iets dat juist is tweemaal uit te spreken. Mag ik dat dan ook doen door te zeggen dat U het verleden volkomen mis hadt, toen het over de politie ging en nu weder met betrekking tot deze quaestie? Ik meen dat het hier betreft een stuk door de Plaatselijke Schoolcommissie gericht aan den Raad, dus Uwe geheele philippica had moeten zijn gericht tot de Schoolcommissie. Die stuurt dat in en dan drukken wij het af. U moogt natuurlijk stemmen op den heer Tjalsma, wanneer U hem zoo voortreffelijk vindt, maar Burgemeester en Wet houders hebben hiermede niets te maken, het is eene aan gelegenheid, die uitgaat van de Schoolcommissie. Ik heb dus voor de tweede maal willen zeggen, dat U weder onjuist was. De heer Oostdam. M. d. V. Ik heb het woord gevraagd, om aan de Schoolcommissie den raad te geven, voortaan bij het maken van een voordracht rekening te houden met het gesprokene door den heer Groeneveld. Wij komen dan van zelf in het rechte spoor en kunnen wij ons vandaag houden aan de voordracht van de Commissie. Het komt ook mij ge- wenscht voor dat geen enkele partij wordt uitgesloten in welk College dan ook, of er niet voldoende in wordt vertegen woordigd. Dit klemt te meer, wijl wij het trekken van eene verkeerde conclusie moeten vermijden alsof menschen van eene bepaalde partij zouden worden beschouwd als burgers van den tweeden rang, wat zij niet zijn en wat ook niet mag blijken uit welke gedragingen ook. Ik meende daarom dezen wenk aan de Schoolcommissie te moeten geven, anders toch stelt zij zich bloot aan een échec, daar dan van haar voor dracht zal moeten worden afgeweken. De heer Pera. M. d. V. Ik ben het met den heer Groeneveld eens, dat de S. D. A.P. sterker in de Plaatselijke Schoolcommissie mag zijn vertegenwoordigd. Ik wil bekennen, dat ik bij het opmaken van de voordracht hieraan wel heb gedacht, maar dat ik er niet over heb gesproken, omdat ik het in de eerste plaats gewenscht achtte, dat er weer een onderwijzer in de Plaatselijke Schoolcommissie zou worden opgenomen. Langen tijd zijn de onderwijzers in die Commissie vrij goed vertegen woordigd geweest. Door sterfgevallen zijn zij er uit geraakt. Wij achtten Let dan ook gewenscht, dat er nu weer een in kwam. Nu wil het geval, dat de heer Meijnen reeds een vorig maal is genoemd geworden. Hij is bovendien in Leiden een zeer bekend persoon en uitnemend hoofd geweest, die door zijn werk algemeene achting en vertrouwen heeft gewekt. Wat de vacature van den heer de Blécourt betreft, wijs ik er op, dat ten allen tijde een rechtsgeleerde zitting heeft gehad in de Plaatselijke schoolcommissie. Waar een Mr. in de rechten was uitgevallen, daar hebben wij weer naar zulk een plaat vervanger omgezien. Er is voor deze voordracht dus eene bijzondere aanleiding geweest. Ik wil evenwel verklaren, dat ik bij de eerst volgende vacature niet in gebreke zal blijven, wanneer men zich thans aan de voordracht houdt, er in de Commissie op te wijzen, dat op de voordracht een S. D. A.P. moet worden geplaatst. De heer van der Lip. M. d. V. Ik zal niet tegenspreken, dat de Schoolcommissie bij hare aanbeveling goed zal doen om te letten op de verschillende politieke richtingen. In zoover kan ik dan ook medegaan, met wat de heer Groenevel I heeft gezegd. Ik ben het evenwel niet met hem eens wanneer hij zegt, dat in de Schoolcommissie de zelfde politieke verhouding moet bestaan als in den Raad. Hij heeft ons voorgerekend, dat 7s van den Raad behoort tot de S. D. A. P. en nu zegt hij, dat ook x/s van het aantal leden van de Plaatselijke Schoolcommissie moet behooren tot de S. D. A. P. Daar moet ik tegenop komen. Ik acht het volstrekt niet noodig, dat in deze Commissie de politieke partijen vertegenwoordigd zijn in de zelfde verhouding als in den Raad. Deze Commissie is toch volstrekt geen politiek lichaam. Bij de benoeming van leden zal zeker nog met andere factoren dan de politieke richting rekening gehouden moeten worden. De heer Groeneveld. M. d. V. U hebt gezegd, dat ik het mis heb; maar al beweert U, dat ik het mis heb, daarom heb ik het nog niet mis. Nu heeft de heer Oostdam aan Burgemeester en Wethouders den raad gegeven, zich te wenden tot de Plaatselijke School-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 10