258 DONDERDAG 25 SEPTEMBER 1919. terugkrijg. Maar die vrees van den Directeur behoeft de gemeente toch niet te kosten eene premie van nog een extra hoofdambtenaar. Toen de heer Kraan weg ging was de heer Driessen bevreesd, dat hij geen Kraan meer vinden zou; die Kraan werd echter gevonden in den heer Margadant. En nu is het toch mogelijk dat de heer Driessen weer een man met dezelfde capaciteiten terug krijgt. De Directeur heeft trachten te motiveeren met een staatje, dat hij heeft overgelegd van de werken die nog uitgevoerd moeten worden, dat voor die uitvoering twee hoofdambtenaren noodig zijn. Wanneer ooit door den Directeur is aangetoond, dat wij geen 2 ambtenaren noodig hebben, dan is dit naar mijn oordeel wel aangetoond door dit staatje. Ik geloof, dat de Directeur juist door dit betrekkelijk weinig voor dadelijke uitvoering in aanmerking komend werk in de gelegenheid zal zijn de aanwezige ambtenaren, die onder hem werken, in de gele genheid te stellen nuttig en productief werk te verrichten. Het aantal ambtenaren is mijns inziens ruimschoots toereikend voor het huidige werk. In overleg met den heer A. Mulder heb ik de eer het volgende voorstel te doen »In artikel 1 van de verordening houdende wijziging van de verordening van 44 November 1918 regelende de samen stelling van de bureaux van Gemeentewerken enz. wordt in plaats van »een bouwkundig hoofdambtenaar" gelezen »een ad junct-directeur." Dit is het resultaat van onze bespreking in de Commissie van Fabricage. Wij hebben gezegdde Directeur is bevreesd, dat hij geen Margadant terug zal krijgen, welnu dan zijn wij bereid onze medewerking te verleenen, dat de keuze grooter wordt bij het oproepen van de sollicitanten. Die mogelijkheid bestaat door het salaris te verhoogen van f 29003500 tot 4000 f 520U. De mogelijkheid is dan niet uitgesloten, dat de heer Dries sen krijgt een bouwkundig ingenieur, dus iemand, die de capaciteiten heeft van den heer Margadant plus die van een civiel ingenieur. Het is evenwel niet noodig om het aantal ambtenaren uit te breiden. Daarom zijn wij er tegen en hebben de eer zoo even genoemd voorstel aan den Raad te doen. De Voorzitter. Het voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer A. Mulder M. d. V. Ik onderschrijf ten volle hetgeen de heer de Lange heeft gezegd. Wanneer wij het staatje nagaan, dat de Directeur geeft, dan vinden wij daarop een vijftal posten zoo doodeenvoudig, dat zij door een gewoon opzichter gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd. Wanneer de minste opzichter zoo'n werk niet kan uitvoeren, dan was het maar beter, dat hij wegging. Er staat ook op, de ver nieuwing van de Boterhuisbrug. Dit werk is reeds zoover gevorderd, dat de brug bijna weer begaanbaar is. Al die werken te zamen vertegenwoordigen een bedrag van ongeveer een ton. Ik ben het met den heer de Lange eens, dat de overige werken niet van zoo'n ingrijpenden aard zijn. Het zou moeten zijn de bouw van 2 scholen, maar wij hebben daarvan modellen genoeg. De school op het Schuttersveld heeft bijzonder veel overeenkomst met de school in de van Duyveubodestraat. Het ontwerp voor die scholen ligt reeds klaar. Ik geloof derhalve niet, dat wij verstandig zullen doen het voorstel van Burge meester en Wethouders aan te nemen. Ik adviseer dan ook den Raad zich met ons voorstel te vereenigen. De heer Huurman. M. d. V. Er staat in de stukken: »de meerderheid der commissie verklaart zich tegen het benoe men van twee ambtenaren, terwijl slechts een ambtenaar, de heer Margadant, den gemeentedienst gaat verlaten. Schijn baar heeft de meerderheid gelijk met hare bewering, dat de directeur inplaats van één ambtenaar de benoeming van twee ambtenaren voorstelt. Doch, het komt ons voor, dat zij daarbij te veel uit. het oog verliest, dat het voorstel op de keper beschouwd niet anders beoogt dan terug te keeren tot den toestand, die sedert 1906, toen voor het eerst een inge nieur werd benoemd, tot het jaar 1917 heeft bestaan. Gedu rende al die jaren was aan het bureau van Gemeentewerken behalve een ingenieur, tevens een buitengewoon bekwaam teekenaar, de heer A. T. Kraan, verbonden." Maar, Mijnheer de Voorzitter ik heb de begrooting eens nageslagen. Toen is mij ge bleken, dat op het teekenbureau twee opzichters waren, de heer Kraan en de heer van Oord en een buitengewoon opzichter- de heer Splinter, dit was in 1917 ook zoo en nu wordt op de begrooting voor 1920 voorgesteld het salaris van vier tee- kenaars. Als wij er bij krijgen een hoofdambtenaar en een ingenieur dan zal dit bureau, dat toen uit twee a drie men- schen bestond, zijn toegenomen tot 6 vaste ambtenaren. Naar mijn bescheiden meening heeft de Commissie van Fabricage gelijk. Tom had men een ingenieur en geen hoofdambtenaar en nu als het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen krijgt men een hoofdambtenaar en een ingenieur; als dan de hoofdambtenaar chef wordt van de teekenkamer, dan zijn daar 5 krachten, terwijl vroeger in den tijd van den heer Kraan er twee of drie waren. De heer Pera. M. d. V. Het is moeielijk voor iemand die niet geheel en al deskundig is om deze zaak te gaan verde digen. Het resultaat van het onderzoek van Burgemeester en Wethouders tegenover den toestand op het bureau van ge meentewerken is van dien aard, dat wij de gevraagde hulp beslist noodig oordeelden. Nu kunnen de heeren zeggen: het is niet waar, en zij mogen zich zelf instaat achten om het werk dat op dat bureau wordt verricht, geheel te overzien, ik moet verklaren, dat Burgemeester en Wethouders na de voorlich ting van oordeel zijn dat die hulp wel noodig is. De heer Driessen heeft volgens onze zienswijze overtuigend aange toond, dat hetgeen hij vraagt, eene voorziening is in de be staande behoefte. Nu heeft de heer de Lange opgemerkt dat de Directeur blijkbaar geheel veranderd is van zienswijze sedert 1917; toen toch achtte hij het met den heer Margadant alleen wel te kunnen doen. Maar het is bij de besprekingen toen toch wel aan den dag gekomen, dat in dien tijd er een bizondere reden was om voor dat oogenblik het eens op die wijze aan te zien. Dat hield ook verband met de bijzondere plaats die de heer Margadant innam en wat hij praesteerde. Dan is er in de Commissievergadering gezegd, dat men mooglijk nog wel eene betere kracht kon terug krijgen, maar daartegen werd gesteld, dat de werkzaamheden op het bureau zoo waren toegenomen, dat het zeer noodig is, zich van de hulp van twee personen te voorzien. Men kan nu wel zeggen: wij gelooven dat niet, maar de zaak beschouwd van het standpunt van Burgemeester en Wethouders, met de wetenschap, die zij door de ontvangen inlichtingen hebben verkregen, kunnen zij onmogelijk anders doen dan voor te stellen hetgeen zij gedaan hebben. Ik wil hiermede te kennen geven, dat Burgemeester en Wethouders in het geheel niet lichtzinnig met dit voorstel zijn gekomen. Wij hebben alles goed overwogen. De Raad moet nu zelf maar beslissen. De heer de Lange. M. d. V. De geheele kwestie concen treert zich om de vrees van den heer Driessen, dat hij nie mand terug zal krijgen van de capaciteit van den heer Mar gadant. Dat mag voor den Raad geen motief zijn te zeggen in de plaats van 1 ambtenaar benoemen wij er thans 2. Toen de heer Kraan wegging was die vrees er ook. Toen is de heer Margadant gekomen, die zoo goed beviel, dat de heer Driessen zei: ik ben tevreden, maak nu den heer Margadant adjunct-directeur, dan heb ik alles wat ik behoef. Nu de heer Margadant weggaat, wil de heer Driessen 2 ambtenaren. De Voorzitter. In tegenstelling met de heeren de Lange en Mulder, ben ik er van overtuigd, dat de Directeur meer hulp noodig heeft. Ik zie de zaak eenigszins anders. Inder tijd is de ingenieur tegen onzen zin niet vervangen gewor den, omdat voor het traktement dat toen werd gegeven geen ingenieur was te krijgen, terwijl men bovendien met den opvolger van den heer Dudok niet zoo tevreden was als met de twee voorgaanden. Onder dezen werkte de heer Kraan. Toen kwam de oorlog. Men meende toen tijdelijk wel te kunnen volstaan met een teekenaar. Toen ging de heer Kraan weg en kwam de heer Margadant, maar van dien tijd af traineerde het werk. Wij hebben wel degelijk het bezwaar gevoeld dat er bij afwezigheid van den heer Driessen feitelijk geen chef was, die ook theoretisch wetenschappelijk onderlegd was. Er is toen evenwel geen verandering inge bracht, omdat de heer Driessen den heer Margadant zoo zeer apprecieerde en hem niet tot den derden rang wilde verlagen. Hetgeen de heer Huurman heeft opgemerkt, berust op een misverstand. Op de begrooting staan 2 teekenaars meer, maar zij werden vroeger betaald uit materieel. Vroeger waren deze menschen tijdelijk, het gebeurde soms, dat zij 10 jaar lang tijdelijk bleven, terwijl deze thans vast zijn aangesteld. Nu zal iedereen het met mij eens zijn, dat het van belang is, dat de zaken vlug worden afgewerkt. Men heeft op het oogenblik werkelijk eene uitbreiding van personeel noodig, omdat men met werk overladen is. Om maar eens te noemen, nu met de quaestie van het georganiseerd overleg, heeft de Directeur eene massa admini stratieve beslommeringen. Hij zal vaste vergaderingen moeten hebben met de Dienstcommissies en moet daardoor vele uren beschikbaar houden voor het ondergeschikt personeel. Daarom moet hij werkelijk iemand naast zich hebben, aan wien hij een grooten steun heeft en daarom zou het mij spijten, wanneer men in deze mede ging met den heer de Lange en het voorstel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 28