DONDERDAG 25 SEPTEMBER 1919.
251
op Leiden gevestigd heeft: daar moeten wij niet zijn, want daar
gaat men voor het eerste het beste bezwaar op de vlucht.
Laten wij aan de industrie toonen, dat wij bereid zijn hare
belangen te behartigen en wel door van het besluit van Ge
deputeerde Staten te gaan in beroep bij de Kroon.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik ben de situatie eens
ter plaatse gaan opnemen en ik ben het geheel eens met de
sprekers die den toestand willen laten zooals deze is. Het
bezwaar van Gedeputeerde Staten is geen bezwaar meer, want
dat mooie bouwplan, dat ontworpen was, is toch weg sinds
het oogenblik, dat de oude Raad concessie gegeven had tot
het leggen van een spoorlijn en een goederenemplacement.
Het zou niets dan plagerij zijn, wanneer wij nog verandering
in den huidigen toestand zouden willen gaan brengen. Wij
hebben toch geen bouwpolitie voor niets. Deze firma had
toestemming ingevolge de Hinderwet en de uitspraak van den
Raad. Daarop is men gaan bouwen en geen van de ambte
naren der bouwpolitie heeft er bezwaar tegen gemaakt. Wan
neer men bezwaar had gemaakt, was dat gebouw daar nooit
verrezen en stonden wij anders tegenover dit voorstel. Ik heb
mij laten vertellen wat de kosten zijn en ik zou het op het
oogenblik, gezien de situatie schandalig vinden, wanneer wij
die fabriek lieten afbreken. Dat mogen wij in dezen tijd
nu de bouwmaterialen duur en schaarsoh zijn niet doen, want
dat moet op de een of andere wijze weder verhaald worden
op de verbruikers van de artikelen die daar gefabriceerd
worden. Het is ook onmogelijk om daar een brug of een
tunnel te krijgen; wie wel eens in Amsterdam is geweest zal
hebben gezien, dat daar ook bij overwegen vier of vijf sporen
naast elkaar liggen en weten wat voor toestand dat geeft.
De heer van der Pot zal het met mij eens zijn dat het
maken van een tunnel te duur is. Wanneer het mogelijk
was, was het iets anders, maar het gaat toch niet. Ik moet
dus bezwaar maken tegen het voorstel.
De heer Huurman. Veel van wat ik wilde zeggen is door
den heer Dubbeldeman in het midden gebracht. Indien het
stratenplan had kunnen worden uitgevoerd zooais het aan
vankelijk is ontworpen, zou er nooit kwestie van geweest
zijn, voor den bouw dezer fabriek het plan te wijzigen, het
geheel is echter bedorven door den aanleg van den spoorweg.
Nu heeft de heer de Lange wel gesproken over het dwingen
van deze firma bij het gemeentebestuur, ik vind het meer
een dwingen en drijven van den heer van Boven.
Kort geleden heeft eene groote meerderheid in den Raad
besloten het uitbreidingsplan te wijzigen. Moeten we daar
nu maar weer op terug' komen. Ik begrijp niet, dat Burge
meester en Wethouders het bouwen dezer firma heeft toege
staan. Had zij toestemming? Kan men deze firma nu bevelen
hare gebouwen af te breken? Waarom is, als er zonder ver
gunning werd gebouwd, niet procesverbaal opgemaakt, en
het verder bouwen verhinderd?
Naar mijn meening is de zaak voor een 100 a 200 meter,
die men moet omloopen erg opgeblazen. Wat beteekent dat
nu. De Sophiastraat is voor altijd door het aanleggen van den
spoorweg afgesloten. Ik geloof dat wij niet moeten berusten
in de beslissing van Gedeputeerde Staten.
De heer Knuttel. Naar aanleiding van hetgeen door den
heer Dubbeldeman is gesproken, wil ik mededeelen, dat ik er
voor ben om het voorstel van Burgemeester en Wethouders
aan te nemen, want het komt mij voor, dat al is het gering,
het eene verslechtering is van het uitbreidingsplan. Men krijgt
daardoor een doodloopende straat; anders heeft men eene
straat, die in eene andere uitloopt en dan zou ik in deze niet
dat uitbreidingsplan in het belang van een fabrikant, die hier
aanmatigend is opgetreden, willen veranderen. Dan begrijp ik
ook niet het argument van den heer Dubbeldeman dat het
nu dure tijden zijn en dat men daarom voor dat willekeurige
optreden van dien fabrikant medelijden moet inroepen.
Dat is geen argument. Ik zal dan ook voor het voorstel
van Burgemeester en Wethouders stemmen.
De heer van der Pot. M. d. Y. Ik kan mij aansluiten bij
het betoog van de heeren de Lange en Knuttel. Ik heb in
deze zaak nooit anders kunnen zien en ik doe dat met alle
eerbiediging van de opinie van anderen ook nu niet, dan een
strijd tusschen het algemeen belang en dat van een particulier.
Aan de overzijde van den spoorweg ontstaat een mooie
nieuwe stadswijk en nu is het'van belang voor degenen die er
spoedig of' later zullen gaan wonen, dat die nieuwe stadswijk
niet voortdurend door een lange barrière worden afgescheiden
van den Maresingel, zoodat iedereen die uit die wijk komt
en naar het centrum wil gaan een omweg moet maken, die
volgens sommigen slechts 100 Meter bedraagt, maar naar
mijne meening wel 200 Meter is, in elk geval belangrijk
genoeg om, wanneer daar eene groote bevolking is komen te
wonen te trachten om deze dien omweg te besparen.
Nu is er door verschillende heeren gezegd, dat die spoor
weg er eenmaal is en die overweg er toch nooit zal komen.
De heeren weten, dat de Hollandsche Spoorwegmaatschappij
daar op het oogenblik nog bezwaren tegen maakt; de maat
schappij wil pas naar ik meen op 10 minuten afstand van het
station een overweg hebben. Maar ik geloof dat de gemeente
daarin niet zal kunnen berusten.
Nu kan men zeggen: de Hollandsche Spoor kan dat ver
hinderen, maar de Hollandsche Spoor heeft de gemeente ook
wel eens noodig. Wij kunnen zeer wel in de positie komen,
dat wij eenige overwegen kunnen bedingen en dan zal zeer
zeker de plaats, waar de Sofiastraat uitmondt, een van de
plaatsen zijn, die daarvoor als het ware is aangewezen. De
Sofiastraat toch is een breede verkeersweg, die van het begin
af aan bestemd is geweest tot verbinding van de Kooibe-
bouwing met het centrum van de stad. Nu kan men den
tegenwoordigen toestand in oogenschouw nemen en zeggen:
het kan onmogelijk. Wie zal echter zeggen of dat station
daar altijd zal blijven en of dit niet, wanneer er een groot
station zal zijn gebouwd, een klein goederen stationnetje zal
worden? Wie zal zeggen of deze toestand over 10 of 25
jaren nog de zelfde zal zijn? Wanneer wij hierin berusten,
wordt naar het mij voorkomt, <Ie zaak voor goed bedorven
en ontneemt men zich alle mogelijkheid om daar ter plaatse
ooit een beteren toestand te scheppen en het ligt mijns in
ziens niet op den weg van den Raad daartoe mede te
werken.
Nu is van verschillende zijden gevraagd of de gemeente
dienst wel geheel vrij uit gaat, omdat men deze fabriek
heeft laten bouwen. Ik kan de verzekering geven, dat de
fabrikant door de bouwpolitie herhaaldelijk is gewaarschuwd
geworden en heeft hun telkens gezegd: denk er wel om, gij
bouwt op eigen risico, want gij hebt geen bouwvergunning.
Hij heeft het dus geweten. Nu is er gevraagd of eventueel
dat gebouw zal moeten worden afgebroken, wanneer de Raad
niet in beroep gaat of het beroep wordt afgewezen. Die vraag
zou ik niet bevestigend willen beantwoorden. Het lijkt ook
mij verkeerd om nu direct dat gebouw te laten afbreken,
wanneer het niet noodig is.
Dit is ook niet de bedoeling van Burgemeester en Wet
houders. Wanneer de wijziging van het uitbreidingsplan niet
tot, stand komt, dan is het de bedoeling van Burgemeester
en Wethouders om met den fabrikant in overleg te treden
en te zeggen, dat nu hij het verloren heeft, hij moet kiezen
en wel öf overgaan tot het afbreken van zijne fabriek of
teekenen eene verklaring, waarin hij zich bereid verklaart
tot afbraak over te gaan na aanzegging van Burgemeester
en Wethouders. Die aanzegging zal alleen worden gedaan
voor het geval men dat terrein voor straataanleg noodig
heeft. Dat acht ik de beste oplossing. Men heeft het dan in
de hand in de toekomst daar eene straat te maken. Wij zullen
dien fabrikant dus niet onnoodig gaan plagen, maar dan
geef ik ook met aandrang in overweging mede te gaan met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders en niet in
beroep te gaan bij de Kroon.
De heer Huurman. M. d. V. Hoe tegemoet komend het
voorstel van Burgemeester en Wethouders ook is, ik kan er
niet met mee gaan. Het is een lapmiddel. Wanneer men niet
mag bouwen zonder toestemming en toch zoo brutaal is dit
op eigen risico te doen, dan gaat het niet aan te zeggen,
nu het gebouw eenmaal staat: laat het nu maar blijven
onder voorwaarde, dat het zal worden afgebroken, wanneer
men het terrein noodig heeft. Een ander zou, het standpunt
van Burgemeester en Wethouders ziende, het nu ook wel
eens kunnen probeeren. Ik ben het met den heer de Lange
in dit opzicht eens, het bevreemdt ook mij dat de fabrikant
geen proces-verbaal heeft gekregen en men hem niet heeft
verhinderd te bouwen.
Ik vrees als het voorstel, zooals het door den geachten
Wethouder is toegelicht, wordt aangenomen, men in den
komenden tijd voor verschillende moeielijkheden zal komen
te staan.
De heer Dubbeldeman. M. d. Y. Wanneer ik zekerheid had
van hetgeen de heer van der Pot in den beginne heeft gezegd,
dat die spoor daar over een 15 tal jaren verdwenen zou zijn,
dan zou ik met hem mede kunnen gaan om die firma mede
te deelen, dat hij moet zorgen over 15 jaar met zijn ge
bouwen te verdwijnen.
Maar ik geloof dat het anders is. Wanneer ik het wel heb,
ligt het in de bedoeling van de Hollandsche Spoorwegmaat
schappij om alle goederenvervoer juist naar dat stille gedeelte
over te brengen, wat praktisch is, want dan wordt het reizigers
station daardoor ontlast. Bovendien weten wij dat de terreinen
van het Centraalstation der Hollandsche Spoor niet geschikt
zijn voor groote uitbreiding en dan geloof ik dat het aantal
sporen op dit terrein veel grooter wordt. En al is een over
weg in naam een verbinding, in de praktijk is het een sluit-