184 huurster aangemeld, teneinde aldaar briketten op te slaan gedurende den a.s. winter. Zij is bereid voor het stalletje een huur van 6.— en voor den mestput een huur van 4. per maand, alzoo te zamen 10.per maand te betalen. Ofschoon het onze bedoeling is de voorstellen inzake het bouwen van een nieuwe Arbeidsbeurs ter plaatse, nog deze maand of althans in het begin der volgende maand bij U in te dienen, zal met de verdere uitwerking der plannen nog wel zoo geruimen tijd gemoeid zijn, dat verhuring tot ultimo Februari in ieder geval kan plaats hebben. Onder mededeeling, dat de geboden huurprijs ons voldoende voorkomt, geven wij U mitsdien overeenkomstig het voorstel der Commissie van Fabricage in overweging het kleine stal letje in het perceel hoek GarenmarktLevendaal met den nabijgelegen mestput ten behoeve van het opslaan van brand stoffen te verhuren aan S. J. Ie Poole L. Gzn., (firma J. en A. Ie Poole) alhier tot ultimo Februari 1920 tegen een huur prijs van 10. per maand, onder de navolgende voorwaarden 1°. dat de huur na afloop van den huurtijd telkens geacht wordt voor den tijd van één maand te zijn verlengd, indien zij niet één maand te voren schriftelijk door een der partijen is opgezegd 2°. dat het stalletje en de mestput worden verhuurd in den toestand, waarin zij verkeeren Ijij de aanvaarding door den huurder en dat alle onderhoud voor rekening van den huurder is; 3°. dat in het gehuurde zonder toestemming van de ver huurders geene veranderingen of verbouwingen geschieden, terwijl de verhuurders in ieder geval het recht hebben te vor deren, dat bij het einde der huur alles weder in den oor- spronkelijken toestand worde teruggebracht; en verder onder de bij de gemeente gebruikelijke voorwaarden. Het voormalige koetshuis en de groote stal zijn te huur gezet, teneinde die zoo mogelijk eveneens tot ultimo Februari 1920 te verhuren. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 277. Leiden, 17 September 1919. Bij de mededeeling van de Koninklijke goedkeuring van het raadsbesluit tot heffing van opcenten op de hoofdsom der dividend- en tantièmebelasting werd door den Voorzitter van het College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, onder opmerking dat de betreffende verordening slechts was goedgekeurd tot 1 Januari 1920, verzocht om, indien Uwe Vergadering prijs mocht stellen op een bestendiging der hef fing. zoo mogelijk vóór 1 October 1919, een daartoe strekkend raadsbesluit aan Gedeputeerde Staten in te zenden. Ons College acht het van groot belang, dat bedoelde beffing worde bestendigd. De motieven welke er toe leidden, om tot het heffen van opcenten over te gaan (zie ons voorstel van 4 November 1918, Ingek. Stukken No. 279), hebben nog niets van hun kracht verloren: integendeel, de financiën der gemeente zijn van dien aard, dat ieder middel dat tot ver sterking er van kan dienen, behoort te worden aangegrepen. Wij stellen U daarom voor de verordening, zooals zij in Uwe Vergadering van 14 November 1918 werd aangenomen, onveranderd opnieuw vast te stellen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. No. 278. Leiden, 17 September 1919. In Uwe Vergadering van 25 October 1917 (Handelingen blz. 239) werd een krediet beschikbaar gesteld, teneinde aan de ingezetenen voor een redelijken prijs warm water te ver schaffen voor spijsbereiding en huishoudelijke doeleinden. Een paar sproeiwagens zouden dan voor de distributie van warm water worden ingericht, terwijl dat water, afgehaald aan de sproeiwagens, voor 2a cent per emmer beschikbaar zou wor- ren gesteld. Thans bericht de Commissie van Fabricage ons, dat blijkens mededeeling van de Directie der Lichtfabrieken de exploitatie kosten voor het leveren van stoom, benoodigd voor den ver koop van warm water, zoo hoog zijn, dat eene vergoeding van 2a. a 2-J cent per emmer, aan de Lichtfabrieken te betalen, noodzakelijk is. Tot nog toe bedroeg die vergoeding 1| cent per emmer. Het gevolg van een en ander zou zijn, dat terwijl bij een vergoeding van Ia cent ongeveer 8.per maand op de warmwatervoorziening werd toegelegd, in den vervolge een verlies van f 4000.per jaar zou worden geleden. Indien toch aan de Lichtfabrieken ongeveer dezelfde prijs moet worden vergoed, die door de ingezetenen voor het warm water wordt betaald, komen de verdere exploitatiekosten, te weten het arbeidsloon voor de drie met den verkoop van het water belaste werklieden, het verbruikte duinwater, het onder houd der wagens, de fourage voor twee paarden enz., geheel ten laste van de gemeente. Ofschoon de commissie de warmwatervoorziening van ge meentewege, waartoe als crisismaatregel besloten is, op den duur beëindigd zou wenschen te zien, teneinde zoodoende ook aan de sproeiwagens weder hunne eigenlijke bestemming te kunnen teruggeven en het besproeien der wegen in den volgenden zomer weder naar wensch te doen plaats hebben, meent zij toch thans nog niet tot plotseling stopzetten te moeten adviseeren. Het te verwachten tekort kan voorloopig door het verboogen van den prijs tot 3^2 cent per emmer worden verminderd, terwijl dan tot geleidelijke opheffing der gemeentelijke warmwatervoorziening kan worden overgegaan. Ons College kan zich met het gevoelen d£r commissie wel vereenigen. Hoewel niet te ontkennen valt, dat nu het gas verbruik niet meer gerantsoeneerd is, de behoefte aan warm water minder groot is, zouden wij het toch met de commissie verkeerd achten de warmwatervoorziening thans bij het naderen van den herfst en den winter, ineens te beëindigen. Het tekort op de exploitatie kan, de commissie zegt het terecht, voorloopig grootendeels worden gedekt door verhooging van den prijs per emmer tot 37« cent. Wij geven U mitsdien in overweging goed te keuren, dat de prijs van het warm water, afgehaald aan de sproeiwagens, wordt gebracht op 3llz cent per emmer. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 279. Leiden, 17 September 1919. In de laatste jaren zijn verschillende perceelen aan de Lammermarkt, de Korte Scheistraat en de 2e Binnenvest gracht deels in publieke veiling, deels ondershands aange kocht ten behoeve van eene verdere uitbreiding van de vee markt. Slechts de aankoop van de perceelen 1/4 in de z.g. Hagemanspoort bleef achterwege, aangezien de door den eige naar voor die perceelen gevraagde prijs ons te hoog voorkwam. Thans heeft de eigenaar zich bereid verklaard de 4 perceelen ter oppervlakte van 87 c.A. voor ƒ3900 aan de gemeente te verkoopen. En hoewel ook deze prijs o. i. nog aan den hoogen kant is, komt het ons toch met de Commissie van Fabricage gewenscht voor op dit aanbod in te gaan, nu het de laatste perceelen betreft, die de gemeente voor de uit breiding der veemarkt ter plaatse nog noodig heeft. Wij geven U mitsdien in overweging: a. te besluiten tot den aankoop van de perceelen 1 t/m 4 in de z.g. Hagemanspoort, kad. bekend Sectie B nis 364, 365, 366 en 367 voor de som van 3900; b. over te gaan tot vaststelling van den hierbij overgelegden suppletoiren begrootingsstaat, groot, met inbegrip van de kosten van overdracht, ƒ4061.50. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wetb. van Leiden. N°. 280. Leiden, 18 September 1919. Wij hebben de eer U, ter vervulling van twee vacatures in ons College, die op 1 October a.s. zullen ontstaan door het periodiek aftreden volgens art. 27 der Verordening van 31 October 1912, aan te bieden de navolgende aanbevelingslijst, onder mededeeling dat volgens rooster aftreden de Curatoren Prof. Dr. J. P. Kuenen en Prof. Dr. W. Nolen. waarvan tot ons leedwezen Prof. Dr. W. Nolen zich niet heeft herkiesbaar gesteld. Onze aanbeveling luidt: in de vacature van Prof. Dr. J. P. Kuenen 1°. Prof. Dr. J. P. KUENEN, Hoogleeraar aan de Rijks- Universiteit, alhier, 2°. Dr. VV. P. JORISSEN, Lector aan de Rijks-Universiteit, alhier. In de vacature Prof. Dr. W. Nolen: 1». Prof. Dr. P. C. T. VAN DER HOEVEN, Hoogleeraar aan de Rijks-Universiteit, alhier,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 8