181
Art. 5.
Leggen en verleggen kabels.
Van elke voorgenomen kabellegging, resp. aanleg van
eene luchtleiding, wordt tenminste zeven dagen vooraf, zoo
mogelijk eerder, aan het gemeentebestuur, zoo noodig onder
overlegging van eene dispositieteekening, kennis gegeven.
Indien Katwijk zich met de voorgestelde dispositie kan
vereenigen, kan Leiden onmiddellijk tot de kabellegging resp.
het plaatsen der palen en spannen der luchtleidingen over
gaan, welke werkzaamheden geschieden onder inachtneming
der politieverordeningen van Katwijk volgens de bijzondere
aanwijzingen of regelen door Katwijk gesteld en onder vol
doende toezicht van de zijde van Leiden.
Er zal door Leiden zorgvuldig voor gewaakt worden, dat
het verkeer zoo min mogelijk belemmering ondergaat.
Bij noodzakelijke stremming van de passage zal hiervan
door Leiden, behoudens omstandigheden van haren wil onaf
hankelijk, telkens ten minste zeven dagen vooraf aan Katwijk
worden kennis gegeven.
In dringende gevallen (als storingen aan bestaande kabels,
enz.) zal Leiden onmiddellijk de noodige werkzaamheden kun
nen uitvoeren, mits de noodige veiligheidsmaatregelen worden
in acht genomen en zoodra mogelijk aan Katwijk van deze
werkzaamheden wordt kennis gegeven.
De gelegde kabels worden in het plaveisel door een voldoend
aantal merksteenen, tenminste bij elke mof, aangeduid.
Wanneer dit door Katwijk in het belang der gemeente
wordt noodig geacht, is Leiden verplicht de leidingen met
toebehooren, hetzij in haar geheel, hetzij gedeeltelijk, op te
nemen en te verleggen. Katwijk is alleen verplicht daarvoor
te vergoeden de werkelijk gemaakte kosten.
Art. 6.
Laagspanningsnet.
Voor rekening van Katwijk komen de voor haar bedrijf
benoodigde transformatorstations alsmede de hiervan uitgaande
hoog- en laagspanningskabels en geleidingen, de transforma
toren met hun schakelaars, zekeringen, alsmede alle bijbe-
hoorende toestellen en de geleidingen, enz. voor de huisaan
sluitingen. Met het oog op de bedrijfszekerheid van den aan
leg wordt omtrent de keuze van bovengenoemde leidingen,
kabels, enz. met Leiden overleg gepleegd.
De installatie-voorschriften door Katwijk uit te vaardigen,
zullen zooveel mogelijk gelijkluidend zijn aan die van Leiden.
Art. 7.
Beschikbaar gestelde energie.
Het maximaal vermogen, dat Leiden voor Katwijk beschik
baar moet houden, wordt vastgesteld op 300 K. V. A. Ver
hooging van dit vermogen kan op nader overeen te komen
voorwaarden plaats vinden.
Ter beoordeeling van het vermogen, dat gedurende een
kalenderjaar door Katwijk zal worden verbruikt, zal Katwijk-
driemaandelijks en zoo noodig meermalen een opgave aan
Leiden doen toekomen van het aantal aansluitingen aan haar
electriciteitsnet en van de gezamenlijke aansluitwaarden in
K. W. dezer aansluitingen.
De electrische energie zal aan Katwijk worden afgeleverd
als draaistroom van 50 perioden per seconde bij eene spanning
van nominaal 10.000 Volt.
Art. 8.
Verschuldigde kosten voor de stroomlevering
Het door Katwijk verschuldigde voor de door Leiden ge
leverde electrische energie zal, onverminderd het bepaalde in
art. 9, als volgt worden berekend:
a. Voor rente, afschrijving, bediening en onderhoud van het
hoogspanningsmeetstation volgens de bij deze overeenkomst
gevoegde en gewaarmerkte teekening, bedoeld in art. 4 alinea
1, jaarlijks f 240.
b. Per K.W. van het maximaal in een kalenderjaar optredend
vermogen:
voor de eerste 50 K.W.: f 110.— per K.W. per jaar.
tweede 50 100.—
derde 50 90.—
vierde 50 80.
vijfde 50 70.
verdere 60.
c. I er verbruikte kilowattuur:
voor de eerste 200.000 K.W.U. in een kalenderjaar 3 ets.;
voor alle volgende 2,5 ets.
Wanneer de stroomlevering eerst na 1 Januari 1920 aan
vangt, zal het over het eerste exploitatiejaar verschuldigde,
ingevolge sub b. van dit artikel (met inachtneming van het
hieromtrent in art. 12 bepaalde) voor elke volle kalender
maand, dat de stroomlevering na 1 Januari 1920 aanvangt,
met Via gedeelte worden verminderd.
Voor de berekening van het sub b en c verschuldigde zal
gelden het gemiddelde van de aanwijzingen der volgens art.
10 te plaatsen meters aan de hoogspanningszijde in het meet
station, dienende voor de stroomlevering aan Katwijk.
Art. 9.
Duurtetoeslag.
De in art. 8 sub c genoemde stroomprijzen gelden onver
anderd, indien de kolenprijs niet lager dan f 8,50 en niet
hooger dan 10,50 per 1000 K.G. is. Is de kolenprijs lager
of hooger, dan wordt bij een kolenprijs beneden f 24,50 per
ton de prijs per K.W.U. verlaagd ol verhoogd met 0,02 cents
voor iedere volle tien cents, die de kolenprijs van f 9,50
verschilt.
Stijgt de kolenprijs boven f 24.50 per ton, dan wordt de
prijs per K.W.U. verhoogd met 3 cents, benevens met 0,015
cents voor iedere volle tien cents die de kolenprijs meer
bedraagt dan f 24,50 per ton.
Onder den kolenprijs in eenig kalenderjaar wordt hier ver
staan de gemiddelde prijs, dien de Stedelijke Fabrieken van
Gas en Electriciteit per 1000 K.G. gaskolen, op het terrein
der Gasfabriek in het betreffende kalenderjaar geleverd,
betalen.
Voor zoover de kolenprijzen op 1 Januari van een kalen
derjaar hooger zijn dan f 10.50, wordt voorloopig bij de
maandelijksche berekening van het stroomverbruik een toeslag
berekend op den grondslag van den kolenprijs op 1 Januari.
De juiste berekening en verrekening van het verschil heeft
plaats na afloop van het betreffende kalenderjaar.
Art. 10.
Meters.
In het in art. 4 genoemde meetstation wordt ten behoeve
van de meting van de electrische energie door iedere partij
een K. W. U.-meter met maximaal-aanwijzing incl. stroom
en spanningstransformatoren van deugdelijk fabrikaat aan
gebracht.
De gemiddelde waarde van de aflezingen van deze beide
meters zal als grondslag voor de berekening van het stroom
verbruik worden aangenomen.
De maximaal-aanwijzers zullen zoodanig zijn ingericht, dat
zij de hoogste gemiddelde belasting over perioden van 15
minuten aanwijzen.
Aanwijzingen van bewezen kortsluitingen worden niet als
maximum-vermogen in rekening gebracht.
Art. 11.
Verschil in aanwijzing der meters.
Bij een verschil van meer dan 6% tusschen de aanwij
zingen van een der door Leiden geplaatste meters en den
door Katwijk op te stellen contrólemeter, kunnen op aanvrage
van een der beide partijen beide meters worden geijkt in een
door beide partijen als bevoegd erkende inrichting.
De kosten van deze ijking zullen worden gedragen door die
partij, van welke de opgestelde meter de grootste miswijzing
vertoonde.
Voor den tijd, gedurende welken de aanwijzingen onjuist zijn,
wordt het verbruik door de correcte van de meteraanwijzingen
bepaald. Indien zulks niet mogelijk is, wordt het verbruik
door Leiden geschat, dat rekening zal houden met de vroegere
juiste aanwijzingen.
Art. 12.
Meteraflezing. Verrekening
De opneming van het electriciteitsverbruik van Katwijk
geschiedt maandelijks door een door de Directie der Stedelijke
Fabrieken van Gas en Electriciteit te Leiden aan te wijzen
persoon, ten overstaan van een beambte van Katwijk.
De rekening voor het volgens art. 8 sub a, b en c ver
schuldigde zal per maand worden ingediend.
Katwijk verbindt zich deze binnen 14 dagen te betalen.
Voor de berekening van het per maand verschuldigde inge
volge art 8 sub. b wordt voorloopig gerekend met het maxi
mum-vermogen, dat gedurende het voorgaande kalenderjaar is
opgetreden. Aan het einde van een kalenderjaar vindt in ver
band met het werkelijk opgetreden maximum-vermogen ver
rekening van het ingevolge de vorige alinea te weinig of te
veel betaalde plaats.
Gedurende het eerste exploitatiejaar (1920) zal evenwel het
gemiddelde der maandelijks gemeten maximale vermogens als
maximaal jaarvermogen hij de verrekening gelden.
I
I