DINSDAG 2 SEPTEMBER 1919. 229 van de betrokken verordening. Dat ligt dus aan U zelf. Nooit is U hier beschouwd als burgers van den tweeden rang. Ik heb bijv. nooit op den eersten Mei de optochten geweigerd. Maar, mijnheer Groeneveld, U moet toch ook mede helpen aan het bewaren van de orde. U bent tevens lid van den Raad en moet als zoodanig de orde ook helpen bevorderen. U kunt een anderen gedachtengang hebben van de Staatsin richting, maar het is eenmaal zoo. Ik zie niet in waarom men relletjes moet maken. Dat is men in andere plaatsen ook al larig te boven. Ik heb hier even de zaken tot hunne normale proporties terug willen brengen en heb deze inlichtingen vrijwillig ge geven, omdat ik welwillend wilde handelen. De heer Groeneveld. M. D. V. Daar gaat het niet om. Wij waren niet van plan een optocht te houden en te zin gen. Het gaat er om, dat wü in eene uitzonderingspostie zijn geplaatst. Ik weet wel dat wij voor een optocht de goedkeu ring moeten hebben, maar ik weet ook, dat de menschen gisterenavond zingende door de straten trokken dat waren geen kinderen zooals de Voorzitter dat noemt, want om 12 uur houden kinderen geen optocht ook geen vergunning had den gekregen, terwijl de politie toch een oog dicht deed. Dat vind ik niet erg. Maar waarom dan niet tegenover ons. ook zoo gehandeld? Men begrijpt dat wij er geen genoegen mee kunnen nemen, wanneer men eene verordening maakt en haar voor ons uitvoert, maar niet voor een ander. Wan neer men tegenover ons zich vasthoudt aan de letter van de verordening, eischen wij dat dit tegenover iedereen ge beurt. Dat wenschte ik op te merken en daartegen- wilde ik pro testeeren. De Voorzitter. Dat is nu gewoon lawaai maken wanneer IJ zegt, dat men U beschouwt als tweede klasse burgers. U weet wel, dat dat niet waar is en IJ weet ook dat een algemeene feestdag een ander karakter draagt. U weet ook wel dat het heel wat anders is wanneer bij eene maskerade of wat ook, een winkelweek, een hoopje voik, of een groepje eens een liedje zingt, dan dat men bepaald eene optocht heeft samengesteld. Gisterenavond is er ook gezongen het 8-urenlied en de Internationale enz. Het is dus heel wat anders dan dat men zegt: ik ga van dit naar dat huis in optocht. Dat geeft verkeersstremming. Dat is de heele zaak. Er zijn gisteren avond geen optochten zonder vergunning gehouden. Wanneer men een werkelijke optocht had geformeerd, die eene belem mering van het verkeer zou hebben teweeg kunnen brengen, dan was dat evengoed verhinderd en wanneer men dat op den 3en October wil doen, moet men daarvoor ook vergunning vragen. Het is absoluut niet mijne bedoeling om de S. D. A. P. hier in eene uitzonderingspositie te plaatsen. Men moet niet opzettelijk spijkers op laag water gaan zoeken. De heer Oostdam. M. d. V. Ik kan een feit mededeelen, hetwelk aantoont, dat de leden der S. 1). A. P. niet door de politie als tweede rangs-burgers worden beschouwd. Na de jongste gemeenteraadsverkiezingen, over den uitslag waarvan bij de R. K. Kiesvereeniging vreugde heerschte, had men het voornemen om, na, afloop van eene vergadering, die wij had den, in opiocht de straat op te gaan met de borden, die wij dien dag hadden gebruikt, ten einde zoodoende lucht te geven aan onze vreugde. Maar ziet, de politie was er onmid dellijk bij om te zeggen: »Hoort eens, daarvoor hebt gij geene vergunning; dat móet ge laten." Toen hebben wij niet gedacht: Nu worden wij Roomsche Katholieken al weder, gelijk in het verleden zoo dikwijls is gebeurd, beschouwd als tweede klasse burgers; integendeel, er werd begrepen, dat de politie in haar recht was en ik heb het houden van den optocht weten te verhinderen, dus hetgeen nu geschied is bij de S. D. A. P. is ook het geval geweest bij de Roomsche Katholieke fractie. Wij hebben er ons evenwel rekenschap van gegeven dat wij ook op het punt stonden de orde te verbreken en dat wij de politie dankbaar moesten zijn, die er op wees, dat wij eene dergelijke overtreding wel moesten doen plaats grijpen. De Voorzitter. Aangezien niemand meer het woord wenscht, wil ik voor de vergadering te sluiten den afgetreden Wet houder, den heer van Hamel, hartelijk bedanken voor al hetgeen hij in de jaren van zijn Wethouderschap heeft gedaan. Het is niet een alledaagsch feit, dat iemand zoolang achter elkaar Wethouder is. En ik mag er bijvoegen dat ik in het bijzonder mijn dank breng voor de waarneming van het burgemeesterschap door den heer van Hamel. De heer van Hamel heeft eenmaal geruimen tijd achter elkaar, tusschen het overlijden van mijn voorganger en mijn benoeming tot burgemeester, die functie waargenomen. Hij heeft die taak vervuld op eene wijze, die tot ieders voldoening is geschied. Speciaal als Burgemeester meen ik hier dus een woord van dank aan den aftredenden Wethouder te mogen richten voor de belangrijke diensten, die de heer van Hamel als zoo danig heeft verricht. (Teekenen van instemming.) De heer van Hamel. M. d. V. Ik kan niet zeggen hoe goed mij Uwe woorden hebben gedaan. Ik dank U daar zepr voor en den Raad voor zijne instemming. Niemand meer het woord verlangende wordt de vergade ring gesloten. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 9