DONDERDAG 28
AUGUSTUS 1919.
219
De heer Boot. M. d. V. Nu het voor mij de laatste
Raadszitting is geweest die ik mocht bijwonen, wensch ik
daarvan gebruik te maken om afscheid te nemen in mijn
qualiteit als Raadslid van U, den Secretaris en mijne mede-
Raadsleden, en U te danken voor de vriendelijke en aangename
verhouding die ik steeds heb ondervonden, alsook van de
welwillende samenwerking der leden.
Het is te begrijpen, Uw arbeid zal in de toekomst zeker
moeielijker worden, maar met elkander te waardeeren zal
het zedelijk begrip der menschelijke samenleving ook voor
den nieuwen Raad in steeds hooger peil tot zijn recht komen.
Ik spreek de wensch uit Mijnheer de Voorzitter dat U nog
vele jaren voor de gemeente moge behouden blijven, en met
den nieuwen Raad nog tot meerderen bloei moge arbeiden, opdat
onder Uw Bestuur onze stad Leiden nog een goede toekomst
tegemoet kan gaan en éen bijzondere welvaart mag be
leven.
De heer Reimeringer. M. d. V. Namens de vrijzinnige
leden van den Raad, die hun mandaat niet hebben zien ver
nieuwen, of vrijwillig zijn afgetreden en met toestemming
van onzen oudsten, den heer van der Eist, wensch ik namens
hen een enkel woord tot den Raad te richten.
De uitslag van de verkiezingen is voor onze vrijzinnige
partij niet gunstig geweest; er is eene groote opschuiving
naar links het gevolg van geweest. Wij hebben daarin berust.
Wij kunnen ons alleen troosten met de gedachte, dat het
met de politiek gaat als met de golven der zee: wat thans
boven is daalt naar de diepte en wat nu in de diepte is,
rijst weder.
Wanneer wij achter ons zien, mogen wij gerust consta-
teeren, dat de vrijzinnigen in deze gemeente hun beste
krachten hebben gegeven aan den bloei en den vooruitgang
van onze gemeente en getoond hebben of in commissies of
als Wethouders daarvoor hun leven te geven.
Ik wil alleen in herinnering brengen van de overledenen
onder anderen de heeren Juta, Fischer en K ore vaar.
Waar wij vaneengaan, hopen wij dat de verschillende ide
alen en wenschen, die wij dikwijls voor onze stad hebben
geuit, ook mogen overgenomen worden door de leden na ons.
Ik heb zooeven den heer üostdam met genoegen in die rich
ting hooren spreken. U weet, dat velen van ons, den heer
van der Eist en anderen steeds geijverd hebben voor mooie
parken, volksparken enz. voor goede verkeerswegen in deze
stad en vele andere idealen die wij hadden op het gebied
van het onderwijs, middelbaar onderwijs, een driejarige Burger
school met Handelsonderwijs.
Ik wensch te eindigen met een woord van dank aan U
Mijnheer de Voorzitter en aan den Secretaris en aan alle leden
van den Raad met wie wij zoovele jaren hebben samenge
werkt. Bovendien wensch ik mijn dank uit te spreken voor
de goede kameraadschap, die hier steeds heeft geheerscht.
Wij hebben ons beginsel niet verloochend, maar tegen over
personen den goeden toon steeds hoog gehouden. Dat is voor
ons, die hier vandaan gaan eene aangename herinnering aan
den Raad. Wij willen ook dankzeggen den verschillenden
ambtenaren die ons in de verschillende commissiën hunne
voorlichting hebben gegeven. Wij hebben van hen steeds de
noodige welwillendheid ondervonden. Ik hoop dan ook, dat
onder Uwe voortreffelijke leiding de nieuwe Raad zal mogen
helpen den bloei van de gemeente Leiden te bevorderen. Al
zijn wij geen medebestuurders meer, wij zijn en blijven
medeburgers, aan wie het lief en leed van Leiden zeer ter
harte gaat. (Tetkenen van instemming.)
De Voorzitter. Alvorens van elkander te gaan wensch ik
nog een enkel woord te zeggen. Ik dank den heeren Boot
en Reimeringer zeer voor de welwillende woorden van af
scheid gesproken voorzoover het aangaat den Secretaris, de
ambtenaren en mij zelf.
Het is nu de laatste keer, dat wij samen zijn in een Raad
gekozen met beperkt stemrecht. Dinsdag treedt de Raad in
functie door een ander stemrecht gekozen. Er is dikwijls
critiek uitgeoefend op de handelingen van dezen Raad en er
is wel gezegd, dat de voornaamste zaken eenzijdig door den
Raad behandeld zijn geworden. Ik vermoed evenwel, dat,
wanneer degenen, die thans in den Raad zullen komen, wer
kelijk onpartijdig zullen oordeelen, zij zullen zeggen; het
waren wel menschen niet van onze richting, maar zij heb
ben dikwijls dingen gedaan, die wij hen niet zouden kunnen
verbeteren. Ofschoon eene groote partij, die thans ook tot
aanzien is gekomen veel te lang is buitengesloten geweest,
terwijl zij toch reeds hare vertegenwoordigers had in plaat
sen zoo groot als Leiden, ofschoon deze partij hier niet ver
tegenwoordigd is, toch meen ik te mogen zeggen, dat Leiden
ten opzichte van de maatregelen, die waren een eisch des
tijds, zooal niet de eerste plaats innam, in ieder geval nooit
achteraan is gekomen. Een massa maatregelen, die de tijd
eischte zijn hier genomen geworden. Wanneer ik de verschil
lende programma's bezie, waarmede de verschillende par
tijen willen trachten het met elkander eens te worden, dan
blijkt het, dat er in verschillende groote steden maatregelen
worden geëiscbt, die hier reeds lang genomen zijn geworden..
Ik behoef die maatregelen thans niet op te noemen. Ik heb
er bij de begrooting meermalen op gewezen, wanneer er over
werd geklaagd, dat er zoo langzaam werd gewerkt, dat men
zal moeten erkennen, dat Leiden werkelijk niet achteraan
komt. Gij hebt daar allen toe medegewerkt.
De laatste jaren zijn voor den Raad zeer druk geweest.
De bundel handelingen is aanzienlijk uitgebreid en het aan
tal vergaderingen is hoe langer hoe meer toegenomen en zij
zijn steeds inspannender geworden. Het aantal verordeningen
is enorm gegroeid. Gij hebt daar allen toe medegewerkt, een
ieder naar zijne kracht, Hoe het zij, de Raad heeft tot stand
gebracht de groote maatregelen, die de bevolking door deze
moeilijke tijden hebben heengeholpen.
De helft van U gaat thans heen. Ik hoop, dat de 15, die
hier blijven zullen, even trouw en met evenveel lust en ijver
hunne betrekking zullen blijven vervullen.
Het is evenwel speciaal tot degenen, die ons gaan ver
laten, dat ik een woord van afscheid wensch te spreken.
En dan zie ik er onder: de heeren Timp, van der Eist,
de Boer, Reimeringer, Zwiers, Fokker, Roem, Briët en Hoo-
genboom, die meer dan 10 jaren, sommigen zelfs 18 jaar in
deze zaal hebben gezeten en het welzijn van de gemeente
hebben behartigd.
Het is uit den aard der zaak een feit, dat de een meer op
den voorgrond treedt dan de ander, maar dat is altijd mijne
overtuiging geweest, dat allen hebben getoond met lust en
ambitie hun taak te willen volbrengen.
En dan zijn er van jongeren datum, zooals de heeren van
Romburgh, Boot, Eerdmans, Jaeger, Knappert en Planjer, die
ook, al is het korten tijd, hun wil hebben getoond om te
bevorderen den groei en bloei van deze gemeente en dat
niet alleen in den Raad, maar ook daar buiten in de ver
schillende commissies, en het is met leedwezen, dat ik hen
thans zie vertrekken.
Ik hoop dat zij altijd de zelfde-belangstelling zullen blij
ven betoonen voor de belangen van Leiden en al nemen zij
niet meer direct deel aan de beraadslagingen in deze zaal, toch
daadwerkelijk zullen blijven deelnemen' aan de bevordering
van den groei en bloei dezer gemeente en het geluk van de
ingezetenen.
Mijne heeren. Ik dank U allen thans voor de wijze, waarop
gij steeds met mij hebt willen omgaan en steeds door Uwe
persoonlijke welwillendheid mijn taak hebt vergemakkelijkt.
Dit heeft niet zoozeer betrekking op degenen, die blijven,
dan wel op de scheidenden, maar hen mag ik daarvoor zeker
wel mijn dank betuigen en de hoop uitspreken, dat zij nog
lang door de straten van Leiden mogen wandelen en in wel
stand en geluk, ook in hun gezin en zaken hun leven mogen
slijten.
Het spijt mij, dat zij weggaan en ik hoop niet, dat zij, al
mogen zij deze stad verlaten, de belangstelling voor de zaken,
deze gemeente betreffende, zullen verliezen. Ik heb gezegd.
Teekenen van instemming.)
Niets meer aan de orde zijnde wordt de vergadering daarop
gesloten.
Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.