216
DONDERDAG 28 AUGUSTUS 1919.
De heer Zwiers. Ondanks Uw zeer duidelijke uiteenzetting,
Mijnheer de Voorzitter, ben ik niet overtuigd.
Burgemeester en Wethouders verklaren zelf in de eerste
kolom van blz. 168, dat »de lessen in de gewone vakken aan
afdeeling B een moeilijker leerstof omvatten, dan die aan af-
deeling A". Dit stelt de leeraren dier afdeeling boven, en dus
zeker niet lager dan degenen, wier salaris in artikel 8 onder
c wordt geregeld. Burgemeester en Wethouders erkennen,
dat die lessen »in het algemeen meer voorbereiding vereischen,
wijl ze niet aansluiten aan een in de hoofdbetrekking gegeven
cursus," maar financieel -stellen zij ze beneden onderwijs in
zang en sljöd. Zij verklaren ten derde nog, dat die lessen een
hoogere bezoldiging vereischen, omdat ze in de avonduren
gegeven moeten worden. Drie argumenten, die Burgemeester
en Wethouders zelf te berde brengen. Maar dan moest voor dit
werk ook niet minder, maar meer salaris gegeven worden
dan de bezoldigingen, die voor het bijkomstige werk in artikel
8 sub c zijn geregeld.
Wat de Voorzitter heeft gezegd omtrent de regeling der
rijksvergoedingen beaam ik. Het is waar, dat het Rijk niet
meer dan tot een maximum van 125 zijn aandeel betaalt.
Maar het zou er vreemd uitgezien hebben, wanneer bij het
geheele onderwijs door de gemeente nooit verder werd ge
gaan dan tot het bedrag, waarvoor het Rijk meedraagt in de
kosten. In tal van gevallen, ook bij het onderwijs, wordt
verder gegaan dan de minima, waaraan het Rijk bijdraagt.
Wij bezoldigen toch meer onderwijzers met hoofdakte, dan
waartoe wij verplicht zijn. Gelukkig hebben wij er niet tegen
opgezien, wanneer dat voor het onderwijs noodig was, om
meer geld uit te geven, en meerdere krachten aan te stellen
dan strikt noodig was volgens de wet. Waar de billijkheid
anders wil, mag Uw motief, dat het Rijk slechts tot 125
meebetaalt, niet gelden, en moet ik er op blijven aandringen,
dat in deze regeling naar een betere verhouding wordt ge
streefd.
De Voorzitter. Zooeven heb ik gezegd, dat een gewoon
leeraar aan de Kweekschool voor een lesuur 100.krijgt.
Nu is deze werkzaamheid moeielijker en geschiedt ook meestal
in de avonduren. Daarom wordt ze dan ook gehonoreerd niet
met 100.maar met 125.—, dat is dus 25.meer.
Daarom kan men eene vergelijking maken met de leeraren,
die maar enkele lesuren hebben en dan vallen zij er gemiddeld
nog boven.
Nu zegt de heer Zwiers, dat wij niet behoeven uit te gaan
van het maximum, waarvoor het Rijk subsidie geeft. Daarin
zou de heer Zwiers gelijk hebben gehad, wanneer hij dat een
tijd geleden had gezegd. Wij moeten nu vergelijken de indi-
vidueele leeraarstraktementen en dan is bij het Lager Onderwijs
ook aangenomen, dat de traktementen worden vastgesteld
door de Wet en dat wij er niets meer op kunnen leggen.
Nu er eene nieuwe Rijksregeling is, lijkt mij dit een goede
norm. Wanneer het hier eene periodieke verhooging betrof,
dan zou ik U gelijk geven; dan zouden wij een andere schaal
hebben kunnen nemen, bijvoorbeeld niet van 90.tot ƒ140.
maar van 100.tot 150.Wij hebben het gemiddelde
genomen namelijk 125.Wanneer ik het wel heb, geven
deze leeraren ook gewoon les. Het betreft dus eigenlijk over
uren, wat valt onder artikel 7 alinea 2, welke overuren betaald
worden met 100.Wij willen nu betalen 125.Hier
is dus niets op te zeggen. Het is moeielijk precies te zeggen,
hoe hoog een salaris moet zijn120.of 130.of b.v.
140.De voorgestelde som is. echter, meen ik wel, een
goede basis voor de bezoldiging van deze lessen.
De beer van Hamel. M. d. V. Door den Directeur wordt
voorgesteld ƒ125.te betalen voor de hoofdacte, terwijl hij
hetzelfde bedrag voor deze lesuren voorstelt. Ik zie dan ook
niet in, wat voor bezwaar men tegen deze regeling kan hebben.
De Voorzitter. In onderartikel 7 van artikel I moet
gelezen worden in plaats van sgerekend," »geregeld" en in
het laatste lid van onderartikel 9 »meer dan" in plaats van
»meer voor."
De onderartikelen 5 tot en met 9 van artikel I worden hierop
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Op onderartikel 10 is door de heeren
Zwiers en van Gruting een amendement ingediend om in de
tweede alinea te lezen ƒ140.in plaats van ƒ125.
Ik heb het amendement van den heer Zwiers bestreden, want
het lijkt mij overbodig. Er is al zooveel geld uitgegeven, dat ik
het niet raadzaam acht, hier nog eene verhooging aan te
brengen. Bovendien acht ik de voorgestelde regeling ook
alleszins billijk.
De quaestie is echter van alle kanten bekeken en ik zal het
amendement van de heeren Zwiers en van Gruting dus in stem
ming brengen.
Het amendement van de heeren Zwiers en van Gruting
daarop in stemming gebracht, wordt verworpen met 18 tegen
7 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: A. Mulder, van Romburgh,
Heemskerk, van der Lip, vari Hamel, Bots, Briët, van der Pot,
Boot, van Tol, Huurman, Oostdam, Fokker, Jaeger, de Lange,
Wilmer, de Boer en Pera.
Vóór stemmen de heeren: Zwiers, Reimeringer, Planjer,
van Gruting, van der Eist, Sijtsma, J. P. Mulder.
Onderartikel 10 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming
aangenomen, waarna de onderartikelen 11 tot en met 15 zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming worden aangenomen.
a. Het gewijzigde geheele artikel I, alsmede de artikelen II,
III en IV worden daarop zonder hoofdelijke stemming aan
genomen en de gansche verordening zonder hoofdelijke stem
ming vastgesteld.
(De heeren de Lange en Wilmer waren inmiddels ter ver
vergadering gekomen.)
b. De artikelen 1 tot en met 53 en daarna de gansche
verordening worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming opnieuw vastgesteld.
c. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be
sloten de bezoldiging van de assistente bij het onderwijs in
de handwerken aan de Kweekschool voor Onderwijzers en
Onderwijzeressen te brengen op ƒ500.—.
XIII. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 19 December 1918 (Gem.Blad no. 46), bepalende het getal
der scholen voor openbaar lager onderwijs te Leiden, den
omvang van het onderwijs op elke school, den bijstand aan
de hoofden der scholen te verleenen en de bezoldiging van
het onderwijzend personeel.
(Zie Ing. St. No. 243.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen I, II, III, IV en daarna de gansche verorde
ning worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen.
XIV. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 11 November 1919, (Gem. BI. no. 23) regelende het
het onderwijs aan spraakgebrekkige kinderen te Leiden.
(Zie Ing. St. no. 244.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen 1 en 2 en daarop de gansche verordening
worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vast
gesteld.
XV. Voorstel in zake den arbeidsduur van de werklieden
en de ambtenaren in dienst der gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. no. 230).
(Hierbij komen tevens in behandeling de desbetreffende
adressen j
De beraadslaging wordt geopend.
De heer de Lange. M. d. V. Ik zou gaarne eenige inlichting
ontvangen. Ik heb in het voorstel gelezen, dat de Burgemeester
van plan is voor de politie een verkorten arbeidstijd in te
voeren van 8Va uur per dag. Kunt U hieromtrent nog eenige
nadere mededeeling doen? Ik zou gaarne weten den duur
van de arbeidsweek voor de politie en verder of het Uwe
bedoeling is, dat wanneer meer dan 872 uur per dag dienst
moet worden gedaan, deze overuren extra te bezoldigen, gelijk
dit voor de werklieden in dienst der gemeente het geval is.
De Voorzitter. Het is wellicht goed hierbij eene kleine
beschouwing te geven. Van verschillende kanten zijn deze
voorstellen van Burgemeester en Wethouders verkeerd begrepen.
Wat thans wordt voorgesteld zou ik willen noemen de grondwet
van deze aangelegenheid. Natuurlijk zullen bij de uitwerking
allerlei dingen nader geregeld moeten worden. Er wordt hier
gesproken alleen over den maximum arbeidstijd namelijk 8 uur
per dag en 45 uur per week, of 10 uur per dag en 55 uur
per week. De concrete voorstellen, die hieruit voortvloeien
zijn te beschouwen als veranderingen in het werklieden
reglement. Dit is dus niets anders dan het uitvoeren van de
Arbeidswet, die bij algemeenen maatregel van Bestuur dooi
den Minister is vastgesteld geworden. In artikel 65 van de
Arbeidswet wordt bepaaldbij algemeenen maatregel van