DONDERDAG 28 AUGUSTUS 1919.
215
mij dat ik zoo'n bok heb geschoten, maar toch vind ik eene
dergelijke bepaling onrechtvaardig, want nu zijn de slagers in
de gemeente Leiden gedwongen te leveren onder een druk,
waarvan de slagers buiten de gemeente verschoond blijven.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Artikel 1, zooals dit nader is gewijzigd, wordt zonder be
raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Artikel II wordt eveneens zonder beraadslaging of hoofde
lijke stemming aangenomen en de gansche verordening daarop
zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.
VIII. Verordening houdende wijziging van de verordening
van 12 Juli 1906 regelende de invordering van belastingen
voor het gebruik van het Openbaar Slachthuis te Leiden.
(Gem. Blad No. 28).
(Zie Ing. St. No. 240.)
De Voorzitter. Alvorens de algemeene beschouwingen te
openen moet ik zeggen, om in den stijl van den vorigen
Spreker te blijven, dat Burgemeester en Wethouders een
kleinen bok hebben geschoten. Er is namelijk vergeten een
artikel IV bij te voegen luidende: «Deze verordening treedt
in werking 1 Januari 1920."
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen I, II, III en IV worden daarna achtereen
volgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aange
nomen, waarop de geheele verordening eveneens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld.
IX. Verordening houdende regeling van de jaarwedden der
leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens te Leiden.
(Zie Ing. St. No. 241.)
De Voorzitter. Zooals men weet is deze verordening na
genoeg identiek aan de verordening, kort geleden door den
Raad aangenomen. Deze is toen evenwel door den Minister
niet goed gekeurd, omdat zij geheel in overeenstemming moest
zijn met de Rijksregeling. In verband hiermede zijn er door
Burgemeester en Wethouders eenige veranderingen in de
verordening aangebracht.
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artike
len 1 tot en met 15 worden achtereenvolgens en daarna de
gansche verordening zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming aangenomen.
X. Verordening houdende regeling van de jaarwedden der
leeraren aan het Gymnasium te Leiden.
(Zie Ing. St. No. 241.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen
1 tot en met 16 en daarna de gansche verordening worden achter
eenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
vastgesteld.
XI. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 3 April 1919 (Gem. Blad No. 7), regelende de jaar wedden
der leeraressen en leeraren aan de Hoogere Burgerschool
voor Meisjes te Leiden.
(Zie Ing. St. No. 241.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen
1 en 2 en daarna de gansche verordening worden zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld.
XII. Voorstel:
a. tot vaststelling van de verordening, houdende wijziging
van de verordening van 21 Maart 1912 (Gem. Blad No.
10) voor de Kweekschool voor Onderwijzers en Onder
wijzeressen te Leiden;
b. Vaststelling van de gewijzigde verordening;
c. tot nadere vaststelling van de bezoldiging van de assistente
bij het handwerkonderwijs aan de Kweekschool voor
Onderwijzers en Onderwijzeressen.
(Zie Ing. St. No. 242.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Zwiers. M. d. V. Ik zou gaarne een enkele vraag
willen doen, die ik misschien het best bij de algemeene be
schouwingen ter sprake kan brengen, omdat zij niet slaat op
een enkel artikel, maar juist op het verband tusschen meerdere
artikelen betrekking heeft. Het geldt de bezoldiging aan
afdeeling B der Kweekschool, vergeleken met de bezoldigingen
aan afdeeling A voor het onderwijs in handwerken, sljöd,
zang, sprasLkyrorming en dergelijke vakken.
Burgemeester en Wethouders zeggen in hun toelichting op
bladzijde 168, eerste kolom, dat zij voor het onderwijs, dat
aan afdeeling B gegeven wordt, een salaris van ƒ125.per
wekelijksch lesuur volkomen voldoende achten. Op zich zelf
beschouwd, waar tegenwoordig de bezoldiging ƒ110.per
wekelijksch uur bedraagt, ligt hierin een zekere verbetering.
Maar vergelijk ik daarmee het in artikel 8 voorgestelde, waarbij
voor zang, sljöd, spraakvorming en dergelijke vakken een
maximum salaris van ƒ140.in uitzicht wordt gesteld, dan
lijkt mij daarmee toch wel eenigszins de behoorlijke ver
houding verbroken, die ik liever bestendigd had gezien.
Het wil mij toch voorkomen, dat het werk van een leeraar
in de wiskunde aan afdeeling B, die onderwijzers verder moet
opleiden voor het behalen van een akte in dat vak, niet
lager mag worden gewaardeerd dan onderricht in sljöd of
handwerken, overigens natuurlijk met alle waardeering voor
die vakken. Daarom lijkt mij het innerlijke verband verbroken,
wanneer men de laatste vakken met ƒ140.honoreert, en den
leeraar aan afdeeling B, die bijvoorbeeld het eerstgenoemde
vak doceert, slechts ƒ125.— toekent. Gaarne had ik daar
omtrent eenige inlichtingen.
De heer van Hamel. M. d. V. De heer Zwiers wenscht het
salaris van de leeraren afdeeling B, te verhoogen tot ƒ140.
of anders de leeraren afdeeling A in hun salaris te verlagen
tot ƒ125.
Dit voorstel hangt samen met het aantal lesuren. Naarmate
het aantal lesuren minder is, is het salaris per uur hooger.
In het eene geval hebben wij te doen met eene bijbetrekking,
terwijl wij in het andere geval te doen hebben met eene
hoofdbetrekking. Ik zie dan ook het onbillijke van het voorstel
van Burgemeester en Wethouders niet in.
De heer Zwiers. M. d. V. Het schijnt, dat de heer van
Hamel mij niet goed heeft begrepen, als meende ik'mijn
bedoeling duidelijk genoeg te hebben uiteengezet.
In artikel 8, sub c wordt gesproken van leeraren met
minder dan 10 lesuren per week. Ik zie niet in, hoe men een
dergelijke betrekking een «hoofdbetrekking" kan noemen tegen
over de functies aan afdeeling B, die «nevenbetrekkingen"
zouden zijn. Wat de heer van Hamel zei van de leeraren
aan afdeeling B geldt woordelijk ook van de leeraren, die in
artikel 8 sub c bedoeld zijn. Noch voor den een, noch voor
den ander kan het geven van deze lessen geacht worden te
zijn een hoofdbetrekking, die den betrokkene een levenspositie
verschaft. Daarin staan beide categoriëen geheel gelijkhet
moet voor beiden als bijbetrekking gelden, maar dan zie ik
ook niet in, waarom het ééne werk met f 140.en het
andere met slechts ƒ125.moet worden gehonoreerd. Dat is
mijn bezwaar tegen dit voorstel.
De Voorzitter. Ik heb deze verordening ook eens doorgezien
en ik geloof, dat er wel een motief is voor deze regeling.
Het is het zelfde motief, waarom wij eene verandering hebben
gebracht in de verordening betreffende de Hoogere Burgerschool
en het Gymnasium, namelijk alles moet worden geregeld analoog
de Rijksregeling. In de memorie ziet U dat wij hebben over
genomen de regeling voor de Rijkskweekschool. Ook ten
aanzien van dezen cursus hebben wij de Rijksregeling over
genomen. Daar staat in de Memorie: Aangezien de lessen in
de gewone vakken aan afd. B een moeilijker leerstof omvatten,
dan die aan afd. A en in het algemeen meer voorbereiding
vereischen, wijl zij niet aansluiten aan een in de hoofdbetrekking
gegeven cursus en bovendien in de avonduren vallen, achten
wij een bezoldiging van ƒ125 per wekelijksch lesuur voor
de gewone vakken alleszins rationeel, te meer waar dit bedrag
in de voorwaarden, waaronder de Rijkssubsidie wordt verleend
ten behoeve van cursussen tot opleiding van hoofdonderwijzers
of hoofdonderwijzeressen wordt genoemd als het maximum.
Nu zijn er gevallen mogelijk, waarbij degenen, die minder
dari 4 uren les geven aan de Kweekschool, een maximum krijgen
van ƒ140.maar zij beginnen ook met ƒ90.terwijl men
hier heeft te doen met een fixum ten allen tijde door van
125.Het gaat toch niet aan eene vergelijking te maken
tusschen een fixum van ƒ125.en een maximumsalaris van
ƒ140.dat men pas bereikt na eenige periodieke verhoogingen.
Wanneer wij dus ƒ125.geven, dan geloof ik dat dat
billijk is, te meer waar de Raad rekening moet houden met
de subsidie die het Rijk geeft en die gebaseerd is op een
maximum van 125.Aan den anderen kant hebben wij
de leeraren, die meerdere uren les geven. Deze krijgen een
vast salaris. Daar geven wij dan nog een soort toeslag bovenop,
zoodat zij voor ieder extra uur ƒ125.krijgen. Zij krijgen
anders slechts 100.Een gewoon leeraar dus, die extra les
uren geeft, zou dus maar ƒ100.daarvoor vergoed krijgen.
Nu moet men het zoo opvatten, alsof dit ook extra uren
zijn. Veelal worden die lesuren gegeven door vaste leeraren,
dus is het voor hen feitelijk een extra lesuur en dat wordt
dan betaald zooals het Rijk het ook doet. Is dat nu onbillijk?