DONDERDAG 28
AUGUSTUS 1919.
211
Zitting van Donderdag 28 Augustus 1919.
Geopend des namiddags te één uur.
Voorzitter: de Heer Burgemeester Jhr. Mr. N. C. DE GIJSELA AR.
Te behandelen onderwerpen:
1° Benoeming van den tijdelijk leeraar in de Wiskunde aan
het Gymnasium Dr. C. de Jong tot gewoon leeraar. (234)
2° Praeadvies op het verzoek van J. van Noord om eervol
ontslag als onderwijzer-plaatsvervangend hoofd der school
4e klasse No. 2. (235)
3° Verordening tot wijziging van de verordening van 12 Decem
ber 1918 (Gem.Blad No. 52), betreffende het verleenen
van een bijslag op pensioenen en wachtgelden. (236)
4° Voorstel in zake den aankoop, ten behoeve van de Gas
fabriek, van de perceelen 2e Huigdwarsstraat Sectie B
Nis 1974 t/m. 1983, benevens die straat zelve en tot
beschikbaarstelling van de voor dien aankoop benoodigde
gelden. (237)
5° Voorstel:
a. om de Cultuurcommissie dank te betuigen voor hare
bemoeiingen inzake de gemeentelijke bruine boonen
teelt
b. tot wijziging der begrooting, dienst 1919, ten behoeve
van de dekking van het tekort op de exploitatie der
gemeentelijke bruine boonenteelt. (238)
6® Voorstel tot het aangaan van een overeenkomst in zake
den aanleg der kunstwerken in de gemeente Leiden in
verband met den aanleg van eene electrische tramlijn
's GravenhageVoorburg— Leiden. (239)
7° Verordening, houdende wijziging van de verordening van
30 Juli 1914, regelende de heffing van belastingen voor
het gebruik van het Openbaar Slachthuis te Leiden (Gem.
Blad No. 29). (240)
8° Verordening, houdende wijziging van de verordening van
12 Juli 1906, regelende de invordering van belastingen
voor het gebruik van het Openbaar Slachthuis te Leiden
(Gem.Blad No. 28). (240)
9° Verordening, houdende regeling van de jaarwedden der
leeraren aan de lloogere Burgerschool voor Jongens te
Leiden. (241)
10° Verordening, houdende regeling van de jaarwedden der
leeraren aan het Gymnasium te Leiden. (241)
11° Verordening, houdende wijziging van de verordening van
3 April 1919 (Gem.Blad No. 7), regelende de jaarwedden
der leeraressen en leeraren aan de Hoogere Burgerschool
voor Meisjes te Leiden. (241)
12° Voorstel:
a. tot vaststelling van de verordening, houdende wijziging
van de verordening van 21 Maart 1912 (Gem.Blad No. 10)
voor de Kweekschool voor Onderwijzers en Onder
wijzeressen te Leiden;
b. c.q. tot opnieuw vaststelling van de gewijzigde ver
ordening;
c. tot nadere vaststelling van de bezoldiging van de assis
tente bij het handwerkonderwijs aan de Kweekschool
voor Onderwijzers en Onderwijzeressen (242)
13° Verordening, houdende wijziging van de verordening van
19 December 1918 (Gem.Blad No. 46), bepalende het getal
der scholen voor openbaar lager onderwijs te Leiden, den
omvang van het onderwijs op elke school, den bijstand
aan de hoofden der scholen te verleenen en de bezoldiging
van het onderwijzend personeel. (243)
14° Verordening, houdende wijziging van de verordening van
11 November 1909 (Gem.Blad No. 23), regelende het
onderwijs aan spraakgebrekkige kinderen te Leiden. (244)
15° Voorstel in zake den arbeidsduur van de werklieden en
de ambtenaren in dienst der gemeente Leiden. (230)
16° Voorstel tot overbrenging van het dienstjaar 1918 op dat
van 1919 van de benoodigde gelden voor de voldoening
van eenige onbetaald gebleven vorderingen en tot vol
doening van gelden uit den post «Onvoorziene Uitgaven",
voor 1919. (232)
17° Rekening van de ontvangsten en uitgaven der gemeente
over het jaar 1918, met inbegrip van die der Haarlemmer
vaart. (231)
Tegenwoordig zijn 25 leden, namelijk de heerende Boer,
Pera, A. Mulder, Zwiers, van Romburgh, Heemskerk, Reime-
ringer, van der Lip, van Hamel, Bots, Briët, Planjer, van
Gruting, van der Eist, van der Pot, Boot, Sijtsma, van Tol,
Huurman, J. P. Mulder, Oostdam, Wilmer, Fokker, Jaeger
en de Lange.
Afwezig zijn de heeren: Knappert en Eerdmans wegens
uitstedigheid, Roem wegens ongesteldheid, Sasse wegens ver
hindering, en de heeren Timp en Hoogenboom.
De Voorzitter. M. H. Van den heer Sasse is het volgende
schrijven ontvangen:
Leiden, 28 Augustus 1919.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Edel Achtb. Heeren.
Tot mijn leedwezen heb ik de laatste vergaderingen van
Uwen Raad niet meer kunnen bijwonen en word ik ook op
heden verhinderd tegenwoordig te zijn in deze laatste ver
gadering van dit zittingsjaar.
Het zij mij daarom vergund langs schriftelijken weg van
U, mijne medeleden, van den Burgemeester en van den
Secretaris afscheid te nemenik zeg U allen vriendelijk dank
voor Uwe welwillendheid die ik steeds mocht ondervinden.
Ik spreek mijne beste wenschen voor U allen uit evenzoo
voor onze Gemeente Leiden.
Met betuiging van hoogachting:
Uw dw. dienaar
H. M. Sasse.
De notulen van het verhandelde in de vorige vergadering
van 21 Augustus 1919 worden goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekonen:
1°. Dankbetuiging van F. J. Libot voor zijne benoeming tot
opzichter, in den rang van Technisch ambtenaar le klasse
bij het Bouw- en Woningtoezicht.
2°. Dankbetuiging van J. C. B. Hüner voor zijne benoeming
tot onderwijzer aan de school 3e klasse, No. 5.
3°. Iioninkl. Besluit van 1 Augustus 1919, No. 87, houdende
verhooging van het woningvoorschot en de buitengewone
bijdragen, ten behoeve van de Woningbouwvereeniging
«Eensgezindheid".
Worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Adressen van den Bond van Technici in zake het ver
binden van voorwaarden aan de besluiten tot toekenning van
woningvoorschotten.
De Voorzitter. De heeren hebben het adres in de courant
kunnen lezen. Misschien wil de heer van der Pot het nog
even toelichten?
De heer van der Pot. M. d. V. Zooals de heeren gezien
zullen hebben, is er over deze quaestie gisterenavond in een
jngezonden stuk in het Leidsch Dagblad door den Secretaris
van de vereeniging »Ons Belang", reeds het een en ander
opgemerkt.
Het gaat hier om twee punten:
In de eerste plaats wordt beweerd, dat de opzichter van
den architect de zoon zou zijn van den uitvoerder van den
aannemer. Dat is niet juist. De verklaring is deze, dat aan
vankelijk als opzichter is aangewezen de zoon van iemand,
die in dienst van den aannemer als onderbaas werkzaam was.
Toen heb ik er destijds den architect op gewezen dat dat
eene verkeerde verhouding gaf en heb ik mij verzet tegen de
handhaving van dien opzichter. Daarop heeft toen de vader
eenvoudig de bedoelde functie neergelegd. Trouwens de uit
voerder van den aannemer zooals in het adres gezegd
wordt was hij ook tevoren niet. Deze aannemer was steeds
zelf de uitvoerder. Maar in elk geval bestond toen dus niet
meer die verhouding tusschen den opzichter van den architect
en een met toezicht belast persoon in dienst van den aan
nemer, waarop inderdaad aanmerking viel te maken.
In de tweede plaats wordt er in het adres aangedrongen
op de benoeming uitsluitend van zoogenaamde middelbare
technici, als opzichters bij dergelijke werken. Ik geloof, dat
daarvoor geene motieven bestaan. In de eerste plaats is de
term middelbaar technicus op het oogenblik nog geen vast
omlijnd begrip; misschien wel in de toekomst, wanneer de
middelbaar technische scholen er langer zijn, maar op het
moment bestaan ze nog te kort en wordt door dien Bond
niet iedereen, die dat diploma niet heeft, van den titel van